A. had een open vraag gesteld, en vervolgens geen tijd gehad om naar het antwoord te luisteren (zie vorige bijdrage). Dat zat haar dwars. Je hoort geen vraag te stellen en dan vervolgens het antwoord af te kappen. Maar wat was daar nu precies het probleem?
Volgens W. zat het hem erin, dat het inconsistent was. Het is niet goed om zomaar van houding te wisselen, want dat brengt leerlingen in verwarring. Leerlingen hebben behoefte aan voorspelbaarheid, en dit gedrag was daarmee in strijd. Maar voor A. gold het niet alleen in de klas. Zij stelde in het algemeen dat als je een open vraag aan iemand stelt, je ook moet luisteren naar het antwoord.
In het perspectief van W. is het jongetje dat door de juf eerst wordt uitgenodigd en vervolgens afgekapt een leerling. Leerlingen hebben duidelijkheid en structuur nodig. Het gedrag van de juf veroorzaakte onduidelijkheid en het ontbrak aan structuur, zodoende gaf ze de leerling niet wat hem toekwam, en daarom was het onwenselijk.
In het perspectief van A. is het jongetje een mens. Een mens die een vraag gesteld wordt, heeft er recht op dat er naar zijn antwoord geluisterd wordt. A. luisterde niet naar het antwoord op de vraag die ze had gesteld, zodoende gaf ze de mens niet wat hem toekwam, en daarom was het onwenselijk.
Het gesprek rond de casus van A. ging zo - onuitgesproken - ook over de vraag of je iemand als leerling beschouwt of als mens.
dinsdag 25 januari 2011
Een open vraag
Maandag, half negen in de kleuterklas. Juf A. heeft een kwartier te overbruggen, dan moet ze een toets afnemen. Dat moet precies om kwart voor negen gebeuren. A. stelt een open vraag: "Wat heb je dit weekend gedaan? Wie wil daar wat over zeggen?" Daarop begint een leerling een heel verhaal te vertellen. Al snel bedenkt A. zich, dat ze eigenlijk helemaal geen tijd heeft om dat hele verhaal te beluisteren, en terwijl ze met een half oor luistert, probeert ze te bedenken hoe ze zich eruit kan redden zodat ze straks toch op tijd klaar is om te gaan toetsen.
Deze ervaring, van diezelfde ochtend nog, brengt A. in als casus om te onderzoeken in het Socratisch Lokaal. Want er wrong daar iets. A. vindt: "Als je een open vraag stelt, moet je bereid zijn naar het antwoord te luisteren." En: "Ik had die vraag niet moeten stellen want ik had geen tijd om naar het antwoord te luisteren." Voor A. wringt het, dat ze dat jongetje een dubbele boodschap geeft: eerst nodigt ze hem uit om vrijuit te praten en dan zegt ze nee, ik heb geen tijd.
T. vraagt aan A.: "Moet je als je een vraag stelt altijd naar het antwoord luisteren?"
A. vindt van wel.
T. vraagt: "Waarom is dat zo?"
Het blijkt heel moeilijk om daarop een sluitend antwoord te geven. Het lijkt evident, maar waarom is het eigenlijk zo? En ís het wel zo? Maakt het uit of iemand naar je antwoord luistert?
We komen op dit moment niet verder dan tot de ervaring dat het heel moeilijk te beargumenteren blijkt waarom dat wat uitmaakt. Het gesprek valt even stil. Dan dringt een andere kwestie zich op.
Volgens W. gaat het erom dat A. verwarring sticht bij het kind, en dat wil ze niet. Volgens S. gaat het erom dat je iets doet en daar heb je een intentie mee. Je let als juf steeds op of je acties het resultaat hebben dat je beoogt. "Dat lukt natuurlijk nooit", zegt S. "maar je bent er altijd mee bezig". A. veroorzaakt verwarring omdat ze een actie onderneemt met een doel, en meteen daarna, zonder dat dat eerste doel bereikt is, onderneemt ze een andere actie, met een heel ander doel. Volgens S. wringt de gedachte dat dat geen doeltreffend onderwijs is.
T. vraagt zich af: "Welke acties en welke doelen spelen een rol in het verhaal? De eerste actie was het stellen van een open vraag, met als doel een kwartier te overbruggen. De tweede actie was, het verhaal afkappen met het doel op tijd klaar te zijn voor het toetsen. Beide acties troffen doel. Dus wat is nu precies het probleem?"
Het probleem zit 'm er voor A. in, dat ze niet ronduit gezegd heeft dat ze een kwartier wilde overbruggen. Ze heeft de indruk gewekt dat het doel van haar vraag was, uit te nodigen tot vrij spreken. En dat was het doel niet. Het doel was, een kwartier te overbruggen.
A.: "Als je iemand uitnodigt tot vrij spreken, dan heeft die ander ook het vertrouwen nodig dat je naar zijn verhaal zult luisteren. Ik had die vraag niet moeten stellen omdat ik niet echt de ruimte had om te luisteren naar het antwoord, maar wel die verwachting wekte."
T. zegt: "Je kunt alleen geven wat je hebt. Je bood de ruimte binnen de grenzen die er lagen. Heb je de indruk gewekt iets te hebben wat je niet had? Heb jij een verwachting gewekt of veronderstelde het jongetje dat er meer ruimte zou zijn dan er was? Schep je met het stellen van een open vraag de verwachting dat de ander de ruimte krijgt om die vraag naar believen te beantwoorden?"
--- Maar A. citeerde Plato, zelfs zonder het te weten, en sprak: "Een andere keer dan, Socrates. Nu moet ik dringend ergens zijn en 't is tijd dat ik ga."
Deze ervaring, van diezelfde ochtend nog, brengt A. in als casus om te onderzoeken in het Socratisch Lokaal. Want er wrong daar iets. A. vindt: "Als je een open vraag stelt, moet je bereid zijn naar het antwoord te luisteren." En: "Ik had die vraag niet moeten stellen want ik had geen tijd om naar het antwoord te luisteren." Voor A. wringt het, dat ze dat jongetje een dubbele boodschap geeft: eerst nodigt ze hem uit om vrijuit te praten en dan zegt ze nee, ik heb geen tijd.
T. vraagt aan A.: "Moet je als je een vraag stelt altijd naar het antwoord luisteren?"
A. vindt van wel.
T. vraagt: "Waarom is dat zo?"
Het blijkt heel moeilijk om daarop een sluitend antwoord te geven. Het lijkt evident, maar waarom is het eigenlijk zo? En ís het wel zo? Maakt het uit of iemand naar je antwoord luistert?
We komen op dit moment niet verder dan tot de ervaring dat het heel moeilijk te beargumenteren blijkt waarom dat wat uitmaakt. Het gesprek valt even stil. Dan dringt een andere kwestie zich op.
Volgens W. gaat het erom dat A. verwarring sticht bij het kind, en dat wil ze niet. Volgens S. gaat het erom dat je iets doet en daar heb je een intentie mee. Je let als juf steeds op of je acties het resultaat hebben dat je beoogt. "Dat lukt natuurlijk nooit", zegt S. "maar je bent er altijd mee bezig". A. veroorzaakt verwarring omdat ze een actie onderneemt met een doel, en meteen daarna, zonder dat dat eerste doel bereikt is, onderneemt ze een andere actie, met een heel ander doel. Volgens S. wringt de gedachte dat dat geen doeltreffend onderwijs is.
T. vraagt zich af: "Welke acties en welke doelen spelen een rol in het verhaal? De eerste actie was het stellen van een open vraag, met als doel een kwartier te overbruggen. De tweede actie was, het verhaal afkappen met het doel op tijd klaar te zijn voor het toetsen. Beide acties troffen doel. Dus wat is nu precies het probleem?"
Het probleem zit 'm er voor A. in, dat ze niet ronduit gezegd heeft dat ze een kwartier wilde overbruggen. Ze heeft de indruk gewekt dat het doel van haar vraag was, uit te nodigen tot vrij spreken. En dat was het doel niet. Het doel was, een kwartier te overbruggen.
A.: "Als je iemand uitnodigt tot vrij spreken, dan heeft die ander ook het vertrouwen nodig dat je naar zijn verhaal zult luisteren. Ik had die vraag niet moeten stellen omdat ik niet echt de ruimte had om te luisteren naar het antwoord, maar wel die verwachting wekte."
T. zegt: "Je kunt alleen geven wat je hebt. Je bood de ruimte binnen de grenzen die er lagen. Heb je de indruk gewekt iets te hebben wat je niet had? Heb jij een verwachting gewekt of veronderstelde het jongetje dat er meer ruimte zou zijn dan er was? Schep je met het stellen van een open vraag de verwachting dat de ander de ruimte krijgt om die vraag naar believen te beantwoorden?"
--- Maar A. citeerde Plato, zelfs zonder het te weten, en sprak: "Een andere keer dan, Socrates. Nu moet ik dringend ergens zijn en 't is tijd dat ik ga."
Labels:
doelen,
gesprek,
Het Socratisch Lokaal,
onderwijs,
vragen
woensdag 5 januari 2011
My principles do not allow me
Wintergasten. Raoul Heertje interviewt Antanas Mockus, voormalig burgemeester van Bogotá, Colombia. Een zin uit dat gesprek die me steeds door het hoofd blijft spoken: "My principles do not allow me."
Eens bedreigde een kidnapper Mockus met een vuurwapen om hem te dwingen met hem mee te gaan. In die levensbedreigende situatie zou Mockus gezegd hebben: "Mijn principes staan mij niet toe, gehoor te geven aan de wensen van iemand die mij met een wapen bedreigt."
Misschien is het een sterk verhaal - hoe dan ook, het beeld schudt me wakker, met een schok.
Wat belet mij, om met een beroep op de grenzen die mijn principes mij stellen, te weigeren me te onderwerpen aan een gang van zaken die naar mijn overtuiging niet deugt?
Hoe vaak onderwerp ik mij niet aan "bullshit" (zie vorige bijdrage), enkel omdat degenen die mij daarom vragen - zonder mij zelfs maar onder schot te houden - er geen blijk van geven enig benul te hebben van het feit dat mijn integriteit in het geding is?
Ik herinner me dat ik, in het kader van mijn werk, eens bezwaar maakte tegen de verplichting aanwezig te zijn bij een bijeenkomst waarvan ik de zin niet inzag. Ik gaf daarbij aan dat ik mij door die verplichting in mijn integriteit aangetast voelde. Het woord "integriteit" had een welhaast Brechtiaans Verfremdungseffekt. Zowel mijn gesprekspartner als ikzelf waren er beduusd van. Het onbegrip aan de andere kant leek zo totaal, dat ik het niet aandurfde ter plekke te onderzoeken waarom ik nu net dát woord had gebruikt.
Nu weet ik wat ik had willen zeggen: "Mijn principes staan mij niet toe, tijd en energie te steken in onzinnige activiteiten."
Wat bedoelde ik met het woord integriteit? Iemands diepste waarden, de onaantastbare standaarden die verbonden zijn met iemands levensbeschouwing, waarvoor geen andere houding dan respect op zijn plaats is. Of een ander jouw principes nu begrijpt of niet, hij heeft het morele recht niet daaraan te tornen.
Plotseling komt het me absurd voor, dat je je principes zou verloochenen, enkel en alleen omdat die in het vocabulaire van de ander, die van jou iets verlangt dat tegen je principes indruist, niet vóórkomen. Toegeven, alleen omdat de ander je verzet niet begrijpt.
Eens bedreigde een kidnapper Mockus met een vuurwapen om hem te dwingen met hem mee te gaan. In die levensbedreigende situatie zou Mockus gezegd hebben: "Mijn principes staan mij niet toe, gehoor te geven aan de wensen van iemand die mij met een wapen bedreigt."
Misschien is het een sterk verhaal - hoe dan ook, het beeld schudt me wakker, met een schok.
Wat belet mij, om met een beroep op de grenzen die mijn principes mij stellen, te weigeren me te onderwerpen aan een gang van zaken die naar mijn overtuiging niet deugt?
Hoe vaak onderwerp ik mij niet aan "bullshit" (zie vorige bijdrage), enkel omdat degenen die mij daarom vragen - zonder mij zelfs maar onder schot te houden - er geen blijk van geven enig benul te hebben van het feit dat mijn integriteit in het geding is?
Ik herinner me dat ik, in het kader van mijn werk, eens bezwaar maakte tegen de verplichting aanwezig te zijn bij een bijeenkomst waarvan ik de zin niet inzag. Ik gaf daarbij aan dat ik mij door die verplichting in mijn integriteit aangetast voelde. Het woord "integriteit" had een welhaast Brechtiaans Verfremdungseffekt. Zowel mijn gesprekspartner als ikzelf waren er beduusd van. Het onbegrip aan de andere kant leek zo totaal, dat ik het niet aandurfde ter plekke te onderzoeken waarom ik nu net dát woord had gebruikt.
Nu weet ik wat ik had willen zeggen: "Mijn principes staan mij niet toe, tijd en energie te steken in onzinnige activiteiten."
Wat bedoelde ik met het woord integriteit? Iemands diepste waarden, de onaantastbare standaarden die verbonden zijn met iemands levensbeschouwing, waarvoor geen andere houding dan respect op zijn plaats is. Of een ander jouw principes nu begrijpt of niet, hij heeft het morele recht niet daaraan te tornen.
Plotseling komt het me absurd voor, dat je je principes zou verloochenen, enkel en alleen omdat die in het vocabulaire van de ander, die van jou iets verlangt dat tegen je principes indruist, niet vóórkomen. Toegeven, alleen omdat de ander je verzet niet begrijpt.
dinsdag 4 januari 2011
On bullshit
Toen ik er voor koos om juf te worden, had ik een bepaalde voorstelling van wat dat vak inhield. Ik stelde me voor dat ik zou werken in een gebouw waar het rook naar vers geslepen potloden, waar juffen en meesters in lokalen met grote ramen aan het werk zouden zijn met groepen kinderen om ze wegwijs te maken in de wereld. Ergens boven in een kamertje zat de directeur, die zorgde voor alle dingen die de juffen en meesters nodig hadden om hun werk goed te doen, en die ze niet zelf konden regelen omdat zij bij de kinderen waren.
Ik dacht niet aan overheidsbemoeienis en inspectie, ik had geen idee van bestuursbureaus, samenwerkingsverbanden, onderwijsadviesbureaus, onderwijsraden en welke organen meer. Ik had geen idee van werktijdfactorformulier, managementstructuur, popgesprek, bekwaamheidsdossier of functiemix. Ik dacht niet aan adaptief, passend, ontwikkelingsgericht, kindgericht, ervaringsgericht, vraaggericht, duurzaam, ecologisch, innovatief, leerstofgericht of opbrengstgericht.
Ondertussen gaat er geen dag voorbij zonder dat er een appel op me wordt gedaan om me te verhouden tot al deze instanties, paperassen en richtingen. Ik zou dat appel wel kunnen negeren, gewoon braaf mijn werk in de klas doen en me verder niet verdiepen in de onderliggende structuren die ten grondslag liggen aan de onderwijspraktijk, maar -
Of nee, dat kan ik dus niet. Ik wil weten hoe het werkt en of het goed is zoals het werkt. Mijn intellectuele geweten verlangt dat van me. Ik voel dat het niet goed is zoals het werkt, en ik wil de feiten onderzoeken om dat gevoel te onderbouwen met argumenten. Maar zodra ik mijn lokaal uitloop en de onderwijswereld inga, kom ik in een moeras terecht dat reikt totaan de horizon. Een stroperige prut waarin geen simpel feit meer lijkt terug te vinden.
De Amerikaanse filosoof Harry Frankfurt schreef een boekje getiteld On bullshit, en nu ik het gelezen heb, weet ik waaruit dat moeras bestaat.
Bullshit is gepraat dat losstaat van enige bekommernis om waarachtigheid of een waarachtige weergave van de werkelijkheid. Bullshit is niet zonder meer onwaarheid. Het kan best zijn dat een bullshitter ware dingen zegt, maar dat is zijn zorg niet, het is niet de reden waarom hij zegt wat hij zegt. Hij zegt wat hij zegt, niet om te zeggen hoe volgens hem de dingen werkelijk zijn, maar om een bepaald doel te bereiken. En het is niet zo dat hij zijn publiek voor de gek houdt over hoe de dingen zijn - het interesseert hem niet hoe de dingen zijn - maar hij houdt het voor de gek over wat zijn eigenlijke doel is. Wat de bullshitter verbergt, is dat de waarheidswaarde van zijn uitspraken hem hoegenaamd niet interesseert. Wat zijn uitspraken leidt, is slechts het doel dat hij wil bereiken, en om dat te bereiken is het van belang dat zijn publiek dat niet doorziet.
Het onderwijsmoeras dat zich uitstrekt buiten het klaslokaal, bestaat voor een heel groot deel uit bullshit. Een moeras van vage taal, glossy blaadjes en websites, kretologie, beleidsnotities, blabla van allerlei aard, geproduceerd door een leger van mensen voor wie een oprecht streven naar waarachtigheid niet het leidend principe is.
Waarom komen de juffen en meesters hiertegen niet in het geweer? Zijn ze blind of zijn ze murw? Het lijkt erop dat de gewoonte van mensen om aandacht te besteden aan de vraag hoe het nu eigenlijk zit, verkwijnt.
Frankfurt wijst erop dat de uitventer van bullshit riskeert iedere vorm van waarheidszin te verliezen, totdat het niet langer een gekozen middel is om een doel te bereiken, maar een manier van in de wereld staan die hij niet meer naar believen kan aan- of uitzetten.
Wat Frankfurt niet noemt, maar mijns inziens een minstens zo groot probleem is, is dat naast de bullshitter ook de bullshittee, ten gevolge van de niet aflatende blootstelling aan bullshit, mettertijd corrumpeert en zijn waarheidszin verliest.
Ik dacht niet aan overheidsbemoeienis en inspectie, ik had geen idee van bestuursbureaus, samenwerkingsverbanden, onderwijsadviesbureaus, onderwijsraden en welke organen meer. Ik had geen idee van werktijdfactorformulier, managementstructuur, popgesprek, bekwaamheidsdossier of functiemix. Ik dacht niet aan adaptief, passend, ontwikkelingsgericht, kindgericht, ervaringsgericht, vraaggericht, duurzaam, ecologisch, innovatief, leerstofgericht of opbrengstgericht.
Ondertussen gaat er geen dag voorbij zonder dat er een appel op me wordt gedaan om me te verhouden tot al deze instanties, paperassen en richtingen. Ik zou dat appel wel kunnen negeren, gewoon braaf mijn werk in de klas doen en me verder niet verdiepen in de onderliggende structuren die ten grondslag liggen aan de onderwijspraktijk, maar -
Of nee, dat kan ik dus niet. Ik wil weten hoe het werkt en of het goed is zoals het werkt. Mijn intellectuele geweten verlangt dat van me. Ik voel dat het niet goed is zoals het werkt, en ik wil de feiten onderzoeken om dat gevoel te onderbouwen met argumenten. Maar zodra ik mijn lokaal uitloop en de onderwijswereld inga, kom ik in een moeras terecht dat reikt totaan de horizon. Een stroperige prut waarin geen simpel feit meer lijkt terug te vinden.
De Amerikaanse filosoof Harry Frankfurt schreef een boekje getiteld On bullshit, en nu ik het gelezen heb, weet ik waaruit dat moeras bestaat.
Bullshit is gepraat dat losstaat van enige bekommernis om waarachtigheid of een waarachtige weergave van de werkelijkheid. Bullshit is niet zonder meer onwaarheid. Het kan best zijn dat een bullshitter ware dingen zegt, maar dat is zijn zorg niet, het is niet de reden waarom hij zegt wat hij zegt. Hij zegt wat hij zegt, niet om te zeggen hoe volgens hem de dingen werkelijk zijn, maar om een bepaald doel te bereiken. En het is niet zo dat hij zijn publiek voor de gek houdt over hoe de dingen zijn - het interesseert hem niet hoe de dingen zijn - maar hij houdt het voor de gek over wat zijn eigenlijke doel is. Wat de bullshitter verbergt, is dat de waarheidswaarde van zijn uitspraken hem hoegenaamd niet interesseert. Wat zijn uitspraken leidt, is slechts het doel dat hij wil bereiken, en om dat te bereiken is het van belang dat zijn publiek dat niet doorziet.
Het onderwijsmoeras dat zich uitstrekt buiten het klaslokaal, bestaat voor een heel groot deel uit bullshit. Een moeras van vage taal, glossy blaadjes en websites, kretologie, beleidsnotities, blabla van allerlei aard, geproduceerd door een leger van mensen voor wie een oprecht streven naar waarachtigheid niet het leidend principe is.
Waarom komen de juffen en meesters hiertegen niet in het geweer? Zijn ze blind of zijn ze murw? Het lijkt erop dat de gewoonte van mensen om aandacht te besteden aan de vraag hoe het nu eigenlijk zit, verkwijnt.
Frankfurt wijst erop dat de uitventer van bullshit riskeert iedere vorm van waarheidszin te verliezen, totdat het niet langer een gekozen middel is om een doel te bereiken, maar een manier van in de wereld staan die hij niet meer naar believen kan aan- of uitzetten.
Wat Frankfurt niet noemt, maar mijns inziens een minstens zo groot probleem is, is dat naast de bullshitter ook de bullshittee, ten gevolge van de niet aflatende blootstelling aan bullshit, mettertijd corrumpeert en zijn waarheidszin verliest.
Abonneren op:
Posts (Atom)