Maandag, half negen in de kleuterklas. Juf A. heeft een kwartier te overbruggen, dan moet ze een toets afnemen. Dat moet precies om kwart voor negen gebeuren. A. stelt een open vraag: "Wat heb je dit weekend gedaan? Wie wil daar wat over zeggen?" Daarop begint een leerling een heel verhaal te vertellen. Al snel bedenkt A. zich, dat ze eigenlijk helemaal geen tijd heeft om dat hele verhaal te beluisteren, en terwijl ze met een half oor luistert, probeert ze te bedenken hoe ze zich eruit kan redden zodat ze straks toch op tijd klaar is om te gaan toetsen.
Deze ervaring, van diezelfde ochtend nog, brengt A. in als casus om te onderzoeken in het Socratisch Lokaal. Want er wrong daar iets. A. vindt: "Als je een open vraag stelt, moet je bereid zijn naar het antwoord te luisteren." En: "Ik had die vraag niet moeten stellen want ik had geen tijd om naar het antwoord te luisteren." Voor A. wringt het, dat ze dat jongetje een dubbele boodschap geeft: eerst nodigt ze hem uit om vrijuit te praten en dan zegt ze nee, ik heb geen tijd.
T. vraagt aan A.: "Moet je als je een vraag stelt altijd naar het antwoord luisteren?"
A. vindt van wel.
T. vraagt: "Waarom is dat zo?"
Het blijkt heel moeilijk om daarop een sluitend antwoord te geven. Het lijkt evident, maar waarom is het eigenlijk zo? En ís het wel zo? Maakt het uit of iemand naar je antwoord luistert?
We komen op dit moment niet verder dan tot de ervaring dat het heel moeilijk te beargumenteren blijkt waarom dat wat uitmaakt. Het gesprek valt even stil. Dan dringt een andere kwestie zich op.
Volgens W. gaat het erom dat A. verwarring sticht bij het kind, en dat wil ze niet. Volgens S. gaat het erom dat je iets doet en daar heb je een intentie mee. Je let als juf steeds op of je acties het resultaat hebben dat je beoogt. "Dat lukt natuurlijk nooit", zegt S. "maar je bent er altijd mee bezig". A. veroorzaakt verwarring omdat ze een actie onderneemt met een doel, en meteen daarna, zonder dat dat eerste doel bereikt is, onderneemt ze een andere actie, met een heel ander doel. Volgens S. wringt de gedachte dat dat geen doeltreffend onderwijs is.
T. vraagt zich af: "Welke acties en welke doelen spelen een rol in het verhaal? De eerste actie was het stellen van een open vraag, met als doel een kwartier te overbruggen. De tweede actie was, het verhaal afkappen met het doel op tijd klaar te zijn voor het toetsen. Beide acties troffen doel. Dus wat is nu precies het probleem?"
Het probleem zit 'm er voor A. in, dat ze niet ronduit gezegd heeft dat ze een kwartier wilde overbruggen. Ze heeft de indruk gewekt dat het doel van haar vraag was, uit te nodigen tot vrij spreken. En dat was het doel niet. Het doel was, een kwartier te overbruggen.
A.: "Als je iemand uitnodigt tot vrij spreken, dan heeft die ander ook het vertrouwen nodig dat je naar zijn verhaal zult luisteren. Ik had die vraag niet moeten stellen omdat ik niet echt de ruimte had om te luisteren naar het antwoord, maar wel die verwachting wekte."
T. zegt: "Je kunt alleen geven wat je hebt. Je bood de ruimte binnen de grenzen die er lagen. Heb je de indruk gewekt iets te hebben wat je niet had? Heb jij een verwachting gewekt of veronderstelde het jongetje dat er meer ruimte zou zijn dan er was? Schep je met het stellen van een open vraag de verwachting dat de ander de ruimte krijgt om die vraag naar believen te beantwoorden?"
--- Maar A. citeerde Plato, zelfs zonder het te weten, en sprak: "Een andere keer dan, Socrates. Nu moet ik dringend ergens zijn en 't is tijd dat ik ga."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten