Toen ik er voor koos om juf te worden, had ik een bepaalde voorstelling van wat dat vak inhield. Ik stelde me voor dat ik zou werken in een gebouw waar het rook naar vers geslepen potloden, waar juffen en meesters in lokalen met grote ramen aan het werk zouden zijn met groepen kinderen om ze wegwijs te maken in de wereld. Ergens boven in een kamertje zat de directeur, die zorgde voor alle dingen die de juffen en meesters nodig hadden om hun werk goed te doen, en die ze niet zelf konden regelen omdat zij bij de kinderen waren.
Ik dacht niet aan overheidsbemoeienis en inspectie, ik had geen idee van bestuursbureaus, samenwerkingsverbanden, onderwijsadviesbureaus, onderwijsraden en welke organen meer. Ik had geen idee van werktijdfactorformulier, managementstructuur, popgesprek, bekwaamheidsdossier of functiemix. Ik dacht niet aan adaptief, passend, ontwikkelingsgericht, kindgericht, ervaringsgericht, vraaggericht, duurzaam, ecologisch, innovatief, leerstofgericht of opbrengstgericht.
Ondertussen gaat er geen dag voorbij zonder dat er een appel op me wordt gedaan om me te verhouden tot al deze instanties, paperassen en richtingen. Ik zou dat appel wel kunnen negeren, gewoon braaf mijn werk in de klas doen en me verder niet verdiepen in de onderliggende structuren die ten grondslag liggen aan de onderwijspraktijk, maar -
Of nee, dat kan ik dus niet. Ik wil weten hoe het werkt en of het goed is zoals het werkt. Mijn intellectuele geweten verlangt dat van me. Ik voel dat het niet goed is zoals het werkt, en ik wil de feiten onderzoeken om dat gevoel te onderbouwen met argumenten. Maar zodra ik mijn lokaal uitloop en de onderwijswereld inga, kom ik in een moeras terecht dat reikt totaan de horizon. Een stroperige prut waarin geen simpel feit meer lijkt terug te vinden.
De Amerikaanse filosoof Harry Frankfurt schreef een boekje getiteld On bullshit, en nu ik het gelezen heb, weet ik waaruit dat moeras bestaat.
Bullshit is gepraat dat losstaat van enige bekommernis om waarachtigheid of een waarachtige weergave van de werkelijkheid. Bullshit is niet zonder meer onwaarheid. Het kan best zijn dat een bullshitter ware dingen zegt, maar dat is zijn zorg niet, het is niet de reden waarom hij zegt wat hij zegt. Hij zegt wat hij zegt, niet om te zeggen hoe volgens hem de dingen werkelijk zijn, maar om een bepaald doel te bereiken. En het is niet zo dat hij zijn publiek voor de gek houdt over hoe de dingen zijn - het interesseert hem niet hoe de dingen zijn - maar hij houdt het voor de gek over wat zijn eigenlijke doel is. Wat de bullshitter verbergt, is dat de waarheidswaarde van zijn uitspraken hem hoegenaamd niet interesseert. Wat zijn uitspraken leidt, is slechts het doel dat hij wil bereiken, en om dat te bereiken is het van belang dat zijn publiek dat niet doorziet.
Het onderwijsmoeras dat zich uitstrekt buiten het klaslokaal, bestaat voor een heel groot deel uit bullshit. Een moeras van vage taal, glossy blaadjes en websites, kretologie, beleidsnotities, blabla van allerlei aard, geproduceerd door een leger van mensen voor wie een oprecht streven naar waarachtigheid niet het leidend principe is.
Waarom komen de juffen en meesters hiertegen niet in het geweer? Zijn ze blind of zijn ze murw? Het lijkt erop dat de gewoonte van mensen om aandacht te besteden aan de vraag hoe het nu eigenlijk zit, verkwijnt.
Frankfurt wijst erop dat de uitventer van bullshit riskeert iedere vorm van waarheidszin te verliezen, totdat het niet langer een gekozen middel is om een doel te bereiken, maar een manier van in de wereld staan die hij niet meer naar believen kan aan- of uitzetten.
Wat Frankfurt niet noemt, maar mijns inziens een minstens zo groot probleem is, is dat naast de bullshitter ook de bullshittee, ten gevolge van de niet aflatende blootstelling aan bullshit, mettertijd corrumpeert en zijn waarheidszin verliest.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten