In mijn vorige leven als filosoof heb ik er wel veel mee te maken gehad, maar dit is toch wel iets anders. Het hangt wel samen met de filosofie van Husserl en Heidegger, maar het is er een heel praktische vertaling van, waardoor die filosofie toepasbaar wordt op de beroepspraktijk, niet alleen in het onderwijs maar bijvoorbeeld ook in de zorg. Ooit was er zoiets als de Utrechtse School, die de fenomenologische benadering propageerde. Nu lijkt er op universitair niveau geen plaats meer te zijn voor iets dergelijks.
Waar de overheid een uitgesproken voorkeur lijkt te hebben voor een empirisch-analytische benadering, waarbij het analyseren van harde cijfers centraal staat, is de fenomenologie een geesteswetenschappelijke benadering, waarin het beschrijven en interpreteren van doorleefde ervaringen het uitgangspunt voor onderzoek vormt.
Iedereen die gebukt gaat onder de aanhoudende vraag "Maar is het meetbaar?" moet nu op het puntje van zijn stoel zitten. Want de fenomenologische benadering laat zien dat die vraag niet de enige vraag is die je kunt stellen in het onderwijs, maar dat een andere vraag denkbaar en verdedigbaar en mogelijk zelfs passender is. Een vraag die in het geheel niet leidt tot cijfers en grafieken, maar tot een wezenlijk verstaan van wat er in het onderwijs nu eigenlijk gebeurt en waar het om draait.Dat is de fenomenologische vraag naar de ervaring. Het is een manier van de dingen bevragen die een heel andere manier van spreken en denken over onderwijs mogelijk maakt dan de cijfermatige manier. En bovendien is het een benaderingswijze die - en dat is geen onbelangrijk detail - een robuuste onderbouwing kan leveren voor een onderwijsopvatting zoals die op veel scholen gedragen wordt.
Fenomenologie heeft te maken met heel precies en aandachtig de ervaring van iets te beschrijven en die beschrijving steeds verder te verdichten, en zo heel dicht bij de dingen te komen zoals ze aan ons verschijnen, om langs die weg de omgang met de dingen te verdiepen.
Zo vertelde Max van Manen afgelopen week bij het NIVOZ over de fenomenologie van het oogcontact. Wat is precies de ervaring van oogcontact, wat betekent oogcontact precies, wat zit daar allemaal aan vast, wat wil ons dat zeggen? En vooral: in de relatie tussen leraar en leerling? En wat kunnen de literatuur, de dichtkunst en de schilderkunst ons leren over oogcontact?
Of bijvoorbeeld, wat het voor een kind betekent om bij de naam genoemd te worden, of juist steeds met de naam van zijn broer of zus, of dat de leraar steeds je naam vergeet, of verbastert? En of je die naam steeds enkel maar hoort als een snauw - wat bij kinderen met gedragsproblemen nogal eens voorkomt - of als een liefkozing. Wat betekent dat allemaal? En ook hier: wat vertelt de literatuur ons over de betekenis van de naam?
Door op die manier de ervaring in de praktijk heel aandachtig te beschrijven en te onderzoeken, kun je je sensibiliteit en je pedagogische tact vergroten. Als je er zo over nagedacht hebt, zul je anders - bewuster, aandachtiger, tactvoller - omgaan met de kinderen in je klas.
En voor de boekhouders onder ons: wie weet zal dat ons onderwijs op lange termijn ook effectiever maken.



