"Waaraan merk je dat kinderen iets leren?"
Het is de vraag die S., één van de deelnemers, heeft ingebracht om te onderzoeken in het Socratisch Lokaal. Ze vertelt over een les die ze gegeven heeft in een klas waar ze als taalspecialist te gast was. De leerkracht van de groep vond na afloop dat de kinderen te weinig leerden van de activiteit. Hij vond het te druk en te rommelig en het product beneden de maat. S. zag dat de kinderen betrokken waren en maakte daaruit op dat ze iets leerden.
In het begin vertelt S. in algemene termen over het voorval. Het lijkt alsof ze haast heeft om zo snel mogelijk een beeld te schetsen. De deelnemers is gevraagd beknopt te formuleren, maar in haar verlangen te voldoen aan die eis, dreigt ze te vervallen in algemeenheden. Ze gebruikt woorden als "een aantal", "allerlei", "allemaal". Samen zoeken we de balans tussen beknoptheid en precisie.
Door vragen te stellen, krijgen we het beeld scherper. Wat moesten de kinderen precies doen? Wat was de opdracht precies? Hoe ging dat in z'n werk? Wat deden de kinderen? Waar was de leerkracht? Wat was jouw opdracht, in welke hoedanigheid was jij daar? Waar was jij in de ruimte? Wat deed jij, wat zei jij, wat vroeg jij? Waaruit maakte jij op dat de kinderen betrokken waren? Betekent betrokkenheid dat kinderen iets leren?
De kinderen schreven een eigen tekst, waarna ze die in tweetallen bespraken en verbeterden. Daarna voerden ze in groepjes van vier á vijf kinderen een gesprek over de teksten met het doel er één uit te kiezen die het meest geschikt was om verder uit te werken in een vervolgopdracht. Eén van de kinderen in elk groepje kreeg de rol van gespreksleider.
Zodra we een scherp beeld hebben van de situatie, keren we terug naar de uitgangsvraag, die luidde: "Waaraan merk je dat kinderen iets leren?"
S. ziet dat de kinderen betrokken zijn. Ze ziet dat aan het feit dat de gespreksleiders hun best doen om iedereen in hun groepje aan de beurt te laten komen en het gesprek te leiden. Ze ziet verder dat twee kinderen ruzie krijgen over een tekst. Ook daaruit blijkt betrokkenheid, vindt S., want het gaat over de teksten die ze geschreven hebben in het kader van de opdracht. Er wordt druk gepraat, niet iedereen blijft erbij zitten, een enkeling kruipt onder de tafel en gaat klieren, maar over het geheel genomen zijn de kinderen betrokken bij de opdracht.
S. maakt daaruit op dat de kinderen iets leren. Op de vraag wat ze daaronder verstaat, doet ze de volgende bewering: Ze leren, want ze worden zich bewust van het effect dat een tekst, die ze zelf geschreven hebben, heeft op anderen.
Je kunt je afvragen hoe je kunt weten dat ze zich daarvan bewust worden, maar deelnemer W. vraagt: "Is voor jou het proces belangrijker dan het product?"
Dat wil S. wel voor haar rekening nemen, omdat je, zo zegt ze, vooral veel leert van dingen die je fout doet.
Deelnemer P. vraagt: "Leidt bezig zijn met het proces uiteindelijk tot een beter product?"
S. denkt van wel.
H. vraagt aan P.: "Is het product dan uiteindelijk toch het belangrijkst?"
S. komt tot de bewering dat in het onderwijs het proces tot het einde toe belangrijker is dan het product.
H.: "Waar is het product belangrijker?"
W.: "In de fabriek."
We komen gezamenlijk tot de volgende stelling. Het proces is in zichzelf belangrijk, want in het proces word je je bewust van wat je al kan en wat je nog niet kan. Je wordt je bewust van je vermogen en de uitbreiding daarvan. Daaraan merk je dat je iets leert. En als je dat in de klas ziet gebeuren, dan merk je daaraan dat kinderen iets leren.
Roept deze stelling vragen op? Neem maar mee naar de volgende bijeenkomst in Het Socratisch Lokaal!
dinsdag 14 december 2010
Zorgvuldigheid
Gisteren was er weer een bijeenkomst in Het Socratisch Lokaal. We oefenden ons in het stellen van vragen. Vragen om heel precies te begrijpen wat de ander vertelt.
Nog afgezien van de vraag waar het gesprek over ging, was de zorgvuldigheid en aandacht bij deze meest basale elementen van een goed gesprek al een rijke oogst.
Voor de één was het een uitdaging om goed te zeggen wat zij nu precies bedoelde, voor de ander om goed te luisteren of zij begreep wat de ander vertelde. En als je het nog niet begreep, kwam het erop aan alleen vragen te stellen - geen beweringen te doen, geen meningen te verkondigen, geen tips te geven, geen oplossingen aan te dragen - en aldoor maar bij het verhaal van die ander te blijven.
Voor wie vertelde was het vervolgens weer een openbaring, om te merken welk effect het heeft als iemand steeds alleen bij jouw verhaal blijft. Enerzijds is die aandacht prettig, anderzijds is er geen ontsnapping mogelijk. Deze keer kom je niet weg met vage aanduidingen en algemeenheden. Je wordt steeds op jezelf terug geworpen.
Te merken hoe moeilijk zulke schijnbaar eenvoudige dingen zijn was leerzaam. We werden ons bewust van wat we al konden en wat we nog niet konden. We genoten van ons vermogen te communiceren en de uitbreiding daarvan.
Nog afgezien van de vraag waar het gesprek over ging, was de zorgvuldigheid en aandacht bij deze meest basale elementen van een goed gesprek al een rijke oogst.
Voor de één was het een uitdaging om goed te zeggen wat zij nu precies bedoelde, voor de ander om goed te luisteren of zij begreep wat de ander vertelde. En als je het nog niet begreep, kwam het erop aan alleen vragen te stellen - geen beweringen te doen, geen meningen te verkondigen, geen tips te geven, geen oplossingen aan te dragen - en aldoor maar bij het verhaal van die ander te blijven.
Voor wie vertelde was het vervolgens weer een openbaring, om te merken welk effect het heeft als iemand steeds alleen bij jouw verhaal blijft. Enerzijds is die aandacht prettig, anderzijds is er geen ontsnapping mogelijk. Deze keer kom je niet weg met vage aanduidingen en algemeenheden. Je wordt steeds op jezelf terug geworpen.
Te merken hoe moeilijk zulke schijnbaar eenvoudige dingen zijn was leerzaam. We werden ons bewust van wat we al konden en wat we nog niet konden. We genoten van ons vermogen te communiceren en de uitbreiding daarvan.
Labels:
aandacht,
dialoog,
gesprek,
Het Socratisch Lokaal,
leren,
zorgvuldigheid
woensdag 8 december 2010
Het kind en de weg
De invloedrijke onderwijskundige Luc Stevens zegt, je moet uitgaan van het kind, waar het kind aan toe is. En het curriculum loslaten. Ik begrijp niet goed waarom het één meteen tot het ander zou moeten leiden.
Aan de ene kant heb je een waslijst met dingen die een mens moet weten om zich op de duur vrij te kunnen bewegen en zelfstandig te kunnen verhouden tot de wereld. Kennis en vaardigheden. Het zogeheten curriculum. (zie ook "Wat hetzelfde blijft").
Aan de andere kant heb je kinderen, menselijke wezens, allemaal verschillend, met verschillende interesses en verschillende vermogens en verschillend in het tempo waarmee ze zich ontwikkelen. Kinderen die niets liever willen dan van alles te leren over de wereld en zich die eigen te maken.
Die kinderen enerzijds en die kennis en vaardigheden anderzijds, die wil je bij elkaar brengen. Daar dient het onderwijs voor.
Als je een kind een bepaald kenniselement voorhoudt waar het niet aan toe is, dan heeft dat weinig effect, want hoe je het ook wendt of keert, als het kind er niet klaar voor is, gaat het langs hem heen. Dus als je op maandagochtend vijfentwintig á dertig kinderen en groupe één en dezelfde kennisinhoud voorschotelt, dan kun je op je vingers natellen dat een heel aantal kinderen daar niets van op zal steken.
Maar is dan de conclusie dat je het curriculum moet loslaten? Of kun je zeggen, er is een weg die elk kind moet afleggen, met kennis die elk kind moet opdoen en vaardigheden die elk kind zich moet eigen maken. Die weg ligt vast, daar wijken we niet vanaf, alleen, met de een blijven we wat langer heen en weer lopen bij die ene bocht, en met de ander rennen we van die helling heel snel naar beneden, en daar verderop blijkt dat we even een stukje terug moeten, of we blijven wat hangen in de berm hier of daar om het daar eens goed te bekijken. Totdat elk kind de weg heeft afgelegd.
Dan blijf je bij het kind en toch laat je ook de weg niet los.
Aan de ene kant heb je een waslijst met dingen die een mens moet weten om zich op de duur vrij te kunnen bewegen en zelfstandig te kunnen verhouden tot de wereld. Kennis en vaardigheden. Het zogeheten curriculum. (zie ook "Wat hetzelfde blijft").
Aan de andere kant heb je kinderen, menselijke wezens, allemaal verschillend, met verschillende interesses en verschillende vermogens en verschillend in het tempo waarmee ze zich ontwikkelen. Kinderen die niets liever willen dan van alles te leren over de wereld en zich die eigen te maken.
Die kinderen enerzijds en die kennis en vaardigheden anderzijds, die wil je bij elkaar brengen. Daar dient het onderwijs voor.
Als je een kind een bepaald kenniselement voorhoudt waar het niet aan toe is, dan heeft dat weinig effect, want hoe je het ook wendt of keert, als het kind er niet klaar voor is, gaat het langs hem heen. Dus als je op maandagochtend vijfentwintig á dertig kinderen en groupe één en dezelfde kennisinhoud voorschotelt, dan kun je op je vingers natellen dat een heel aantal kinderen daar niets van op zal steken.
Maar is dan de conclusie dat je het curriculum moet loslaten? Of kun je zeggen, er is een weg die elk kind moet afleggen, met kennis die elk kind moet opdoen en vaardigheden die elk kind zich moet eigen maken. Die weg ligt vast, daar wijken we niet vanaf, alleen, met de een blijven we wat langer heen en weer lopen bij die ene bocht, en met de ander rennen we van die helling heel snel naar beneden, en daar verderop blijkt dat we even een stukje terug moeten, of we blijven wat hangen in de berm hier of daar om het daar eens goed te bekijken. Totdat elk kind de weg heeft afgelegd.
Dan blijf je bij het kind en toch laat je ook de weg niet los.
vrijdag 3 december 2010
Leerlijnen
Met een paar collega's van de basisschool waar ik werk, ben ik bezig de doorgaande lijn uit te tekenen die wordt afgelegd van groep 1 tot en met 8, wat betreft taal, rekenen en wereldoriëntatie. Het lukt nog niet helemaal om het hele team duidelijk te maken waar dat goed voor is. Veel mensen zeggen: We volgen gewoon de methode en vertrouwen er dan op dat alles wel aan bod komt.
In de regel heeft een groepsleerkracht niet helder voor de geest wat er in de loop van zijn jaar aan bod gaat komen en wat daarin de hoofdzaken zijn. Men specialiseert zich namelijk niet in een jaargroep, want "breed inzetbaar zijn" is het devies.
In de praktijk komt het er op neer dat een leerkracht van dag tot dag in de methodes kijkt wat hij moet behandelen, en dat behandelt hij dan. Als hij part time werkt, weet hij vaak niet wat er de dag tevoren door zijn collega is behandeld, en hij weet niet wat er voor volgende week op het programma staat, laat staan dat hij daarnaar zou verwijzen.
Wat zijn leerlingen in de voorafgaande jaren hebben geleerd, daarvan heeft hij hooguit een flauwe notie. Hetzelfde geldt voor datgene wat in de jaren daarna nog komen gaat. Welke kennis en vaardigheden de leerlingen nodig hebben om goed te functioneren in het voortgezet onderwijs, staat zelfs de leerkracht van groep 8 niet helder voor ogen.
Kortom, de meeste leerkrachten hebben de grote lijnen van de schoolloopbaan van hun leerlingen niet voor de geest, ten gevolge van het feit dat zij slechts van dag tot dag de methodes volgen.
En waarom is dat erg?
Kinderen verschillen van elkaar. Ook kinderen van dezelfde leeftijd in dezelfde groep. Sommigen lopen voor, anderen achter, de één met taal, de ander met rekenen, enz. Als je alleen de methode volgt, heb je daar geen zinnig antwoord op en praat je goeddeels over de hoofden heen. Als je daarentegen zicht hebt op de weg die elk kind in de loop van acht jaar moet afleggen, kun je heel gemakkelijk met een kind - of een groepje kinderen - een stukje teruggaan of vooruitlopen op die weg, zodra blijkt dat het daar behoefte aan heeft.
De weg die elke leerling één keer aflegt, die moet jou als leerkracht vertrouwd zijn als je broekzak. Dat is de enige manier waarop je zinvol onderwijs kunt geven.
In de regel heeft een groepsleerkracht niet helder voor de geest wat er in de loop van zijn jaar aan bod gaat komen en wat daarin de hoofdzaken zijn. Men specialiseert zich namelijk niet in een jaargroep, want "breed inzetbaar zijn" is het devies.
In de praktijk komt het er op neer dat een leerkracht van dag tot dag in de methodes kijkt wat hij moet behandelen, en dat behandelt hij dan. Als hij part time werkt, weet hij vaak niet wat er de dag tevoren door zijn collega is behandeld, en hij weet niet wat er voor volgende week op het programma staat, laat staan dat hij daarnaar zou verwijzen.
Wat zijn leerlingen in de voorafgaande jaren hebben geleerd, daarvan heeft hij hooguit een flauwe notie. Hetzelfde geldt voor datgene wat in de jaren daarna nog komen gaat. Welke kennis en vaardigheden de leerlingen nodig hebben om goed te functioneren in het voortgezet onderwijs, staat zelfs de leerkracht van groep 8 niet helder voor ogen.
Kortom, de meeste leerkrachten hebben de grote lijnen van de schoolloopbaan van hun leerlingen niet voor de geest, ten gevolge van het feit dat zij slechts van dag tot dag de methodes volgen.
En waarom is dat erg?
Kinderen verschillen van elkaar. Ook kinderen van dezelfde leeftijd in dezelfde groep. Sommigen lopen voor, anderen achter, de één met taal, de ander met rekenen, enz. Als je alleen de methode volgt, heb je daar geen zinnig antwoord op en praat je goeddeels over de hoofden heen. Als je daarentegen zicht hebt op de weg die elk kind in de loop van acht jaar moet afleggen, kun je heel gemakkelijk met een kind - of een groepje kinderen - een stukje teruggaan of vooruitlopen op die weg, zodra blijkt dat het daar behoefte aan heeft.
De weg die elke leerling één keer aflegt, die moet jou als leerkracht vertrouwd zijn als je broekzak. Dat is de enige manier waarop je zinvol onderwijs kunt geven.
donderdag 2 december 2010
Omslachtige woorden voor eenvoudige dingen
Ik kan me voorstellen dat je misschien denkt, ik wil best met je praten maar waarom moet het zonodig socratische gespreksvoering heten? Dan heb ik al meteen geen zin meer.
Het is als gesprekken als met mensen. Het is net alsof we allemaal mensen zijn, en het is net alsof alle gepraat een gesprek is.
Diogenes (hiernaast afgebeeld op een schilderij van John William Waterhouse) zocht op klaarlichte dag op de markt met zijn lantaarn een mens. Ik zoek temidden van het oeverloze geleuter de mogelijkheid van een gesprek.
Het is niet voldoende een met spraak begiftigd zoogdier te zijn om een mens te mogen heten. Toch worden alle met spraak begiftigde zoogdieren zo genoemd. Het is niet voldoende dat woorden circuleren. Toch wordt dat in de regel een gesprek genoemd.
Dat maakt dat ik - zij het met tegenzin - naar omslachtige woorden grijp om eenvoudige dingen te benoemen.
Gebabbel
Hans Bolten citeert graag een woord van Cornelis Verhoeven, die gezegd zou hebben dat het er op aankomt te "denken met het blote hoofd". Eén van de regels van een socratisch gesprek is dat je steeds op eigen titel spreekt, zonder je te beroepen op een of andere uitwendige autoriteit. Dus niet zeggen: "Onderzoek heeft aangetoond dat..." of "Bij Kant staat te lezen dat..." maar je nek uitsteken en zeggen: "Dit is wat ik ervan denk." De opdracht in een socratisch gesprek is alleen dingen te zeggen waar je voor het moment persoonlijk voor in wil staan, en je er vervolgens voor open te stellen die bewering in samenspraak met anderen te onderzoeken op de geldigheid ervan. Daartoe moet het jouw bewering zijn en niet die van een ander.
Denken met het blote hoofd, op eigen titel spreken - het mag een passende waarschuwing zijn voor academici, maar voor deelnemers aan het Socratisch Lokaal, waar mensen uit de praktijk van het basisonderwijs met elkaar in gesprek gaan over hun vak, is het niet de grootste valkuil dat ze zich te snel zouden verschuilen achter literatuur of onderzoek.
De grootste valkuil - en dat geldt voor verreweg de meeste mensen die praten met andere mensen - is dat ze blijven steken in gebabbel, zonder dat er werkelijk iets gezegd wordt, zonder dat de spreker de tijd neemt te bedenken wat hij precies wil zeggen, zonder dat hij zich rekenschap geeft van zijn uitspraken.
En omdat hij er onwillekeurig van uitgaat dat zijn gesprekspartner op dezelfde gedachteloze manier maar wat babbelt, neemt hij de moeite niet te luisteren naar wat die ander nu werkelijk zegt, laat staan te vragen wat die bedoelt als het hem niet duidelijk is. Mogelijk is dat ook de reden waarom mensen zo dikwijls door elkaar heen praten. Wat er gezegd wordt doet in feite niet ter zake.
De babbelgewoonte, het gepraat zonder te horen of gehoord te worden - dat is de grootste bedreiging van een goed gesprek.
Denken met het blote hoofd, op eigen titel spreken - het mag een passende waarschuwing zijn voor academici, maar voor deelnemers aan het Socratisch Lokaal, waar mensen uit de praktijk van het basisonderwijs met elkaar in gesprek gaan over hun vak, is het niet de grootste valkuil dat ze zich te snel zouden verschuilen achter literatuur of onderzoek.
De grootste valkuil - en dat geldt voor verreweg de meeste mensen die praten met andere mensen - is dat ze blijven steken in gebabbel, zonder dat er werkelijk iets gezegd wordt, zonder dat de spreker de tijd neemt te bedenken wat hij precies wil zeggen, zonder dat hij zich rekenschap geeft van zijn uitspraken.
En omdat hij er onwillekeurig van uitgaat dat zijn gesprekspartner op dezelfde gedachteloze manier maar wat babbelt, neemt hij de moeite niet te luisteren naar wat die ander nu werkelijk zegt, laat staan te vragen wat die bedoelt als het hem niet duidelijk is. Mogelijk is dat ook de reden waarom mensen zo dikwijls door elkaar heen praten. Wat er gezegd wordt doet in feite niet ter zake.
De babbelgewoonte, het gepraat zonder te horen of gehoord te worden - dat is de grootste bedreiging van een goed gesprek.
Abonneren op:
Posts (Atom)