vrijdag 26 maart 2010

Misverstand

Als ik zo nu en dan lucht geef aan mijn twijfels of ik het in het basisonderwijs nog wel uithoud, vragen mensen zelden wat de aanleiding tot die twijfel is. Ze veronderstellen zonder door te vragen heel gemakkelijk dat het niveau van de leerstof en de leerlingen mij wel zal vervelen. Omdat ik me tenslotte ook heb beziggehouden met vaak moeilijk te doorgronden teksten uit de geschiedenis van de filosofie, en daarover heb geschreven en onderwezen op academisch niveau. Geen wonder dat het me moest gaan vervelen om kinderen de eerste beginselen van lezen, schrijven en rekenen bij te brengen.

Men veronderstelt kennelijk dat zij die een rijke geestelijke ontwikkeling deelachtig zijn zich in de omgang met het lagere zullen vervelen. Dit zou dan zo zijn “omdat zij het beneden hun waardigheid achten aandacht te besteden aan het meer elementaire niveau, of omdat ze daartoe helemaal niet meer in staat zijn.”

Het onderwijs lijkt zelfs te zijn ingericht op grond van de opvatting “dat jonge kinderen niet direct aan de meest uitnemende geesten moeten worden toevertrouwd, alsof een middelmatig docent geschikter zou zijn voor beginonderwijs, omdat hij gemakkelijker te begrijpen en na te volgen zou zijn en minder trots om die vervelende beginselen voor zijn rekening te nemen.”

Er is hier sprake van een misverstand. Niet alleen “blinkt niemand uit in het hogere als het lagere hem ontbreekt”, maar ook is het zo dat het lagere een grotere rijkdom prijsgeeft aan degene met een ontwikkelde geest. Een kikker neemt enkel ooievaars en vliegen waar, en heeft geen zintuig voor wat buiten het kader valt van eten en gegeten worden. Voor een middelmatig docent is de leerstof na een aantal jaren een slaapverwekkende routine. Maar voor een filosoof is het een even rijkgeschakeerde ervaring jonge kinderen te leren lezen als met studenten de Phaenomenologie des Geistes proberen te doorgronden.

Ik zou zelfs wel willen beweren dat er voor een filosoof in de klas met de kinderen meer is dat tot verwondering uitnodigt en tot denken aanzet, dan aan de universitaire halvarinefabrieken van vandaag.

* De aangehaalde passages zijn uit Quintilianus, die schreef over het onderwijs in de eerste eeuw van onze jaartelling (De opleiding tot redenaar II.3).

donderdag 11 maart 2010

Eerst de antwoorden, dan de vragen

Cornelis Verhoeven schrijft in Weerloos denken: “De filosofie geeft geen antwoorden op bestaande vragen, maar plaatst vraagtekens bij bestaande antwoorden en vanzelfsprekendheden. Zij verhoogt niet de kennis, maar eerder de onwetendheid.”

Hoe verhoudt zich mijn filosofische streven tot mijn streven naar kennisoverdracht? Om vraagtekens te kunnen plaatsen bij bestaande antwoorden en vanzelfsprekendheden moet je eerst die antwoorden en vanzelfsprekendheden leren kennen. Je kunt niet beginnen met vraagtekens plaatsen.

Als ik naar kennisoverdracht streef dan is wat ik wil overdragen niet “de waarheid” maar de verhalen die de mensen over de dingen vertellen, de betekenissen die ze aan de dingen hebben gehecht, de antwoorden die ze hebben geformuleerd op hun vragen.

Het schrift, de taal, de wiskunde, de techniek, het geografische, biologische, natuurkundige en scheikundige vertoog - je zou kunnen zeggen dat het allemaal antwoorden zijn op vragen die de mensheid hebben beziggehouden. Antwoorden die vaak vanzelfsprekendheden zijn geworden.

Ik denk dat het de opdracht van het onderwijs is, kinderen kennis te laten maken met de bestaande antwoorden. Het doel is dan, dat aan het eind van hun onderwijsloopbaan een basis is gelegd, op grond waarvan nieuwe deelnemers aan het menselijk discours kunnen beginnen met vraagtekens plaatsen.

Daarin is mijn aarzeling gelegen ten aanzien van schoolprojecten gericht op discussiëren en filosoferen met kinderen. Kinderen stellen vragen die ons volwassenen filosofisch voorkomen. Maar de vragen van kinderen hebben volgens mij een ander doel dan de vragen van filosofen.