maandag 8 november 2010

Goedemorgen juffrouw Hester

"Goedemorgen juffrouw Hester."

Elke morgen als ik de klas begroet, zeggen de kinderen dat in koor, zangerig. Ik heb het ze niet geleerd, ze deden het al vanaf het begin. Misschien hebben ze het in een voorgaand jaar van een andere juf geleerd. Elke keer merk ik dat ik het enerzijds ontroerend vind en anderzijds beschamend. Als ze het niet al vanzelf deden had ik het ze nooit geleerd. De onderworpenheid die ze met deze begroeting aan de dag leggen brengt me in verlegenheid.

Hierin zit de kern van een moeizaam evenwicht dat ik elke dag weer zoek, en ik begin het nu pas helder te zien. Het is het evenwicht tussen "kinderen onderwerpen aan een collectief regime" en "kinderen de ruimte geven zich te onttrekken aan het collectief".

Wat ik wil is, de grote groep iets te doen geven wat ze zelfstandig kunnen verwerken, en dan met kleine, steeds wisselende groepjes aan de grote tafel vóór in de klas samen dingen doen. Dingen die ze moeilijk vinden nog eens opnieuw uitleggen, maar vooral contact maken met kinderen, op een manier die niet mogelijk is als je ze met z'n achtentwintigen tegelijk aanspreekt.

Om de kinderen in de kleine groep de ruimte te kunnen geven zich te laten zien in hun onderscheidenheid, moet ik de grote groep onderwerpen aan een strak regime. De onderwerping van de grote groep is de mogelijkheidsvoorwaarde voor de bewegingsruimte van de enkeling. Ik kan met de kleine groep niets beginnen als de grote groep hardop gaat praten en rond gaat lopen en naar me toekomt met hulpvragen. Dus ik moet ze leren zich te schikken. Ik moet ze vragen althans voorlopig hun onderscheidingsdrang op te schorten en zich in te tomen. Conformisme ten behoeve van het non-conformisme.

Alle kinderen uit de grote groep krijgen bij tijd en wijle de ruimte aan de grote tafel vooraan. Ook de kinderen die altijd alles meteen snappen en hun hele schoolloopbaan zelfstandig zouden kunnen afleggen zonder ooit individuele aandacht van een juf te krijgen. Al vraag ik ze maar aan de grote tafel om met ze te praten over waar zij nou eens meer van zouden willen weten.

Ik wil ze graag allemaal zien in hun onderscheidenheid, maar om dat mogelijk te maken moet ik ze tegelijkertijd vragen zich te onderwerpen aan het collectief regime. Als ze in koor "Goedemorgen juffrouw Hester" zeggen, dan zeggen ze: "We zijn bereid ons aan het collectief regime te onderwerpen ten behoeve van het individuele belang van ieder van ons afzonderlijk".

Als dat zo is, zal ik de begroeting voortaan in dankbaarheid en zonder schaamte aannemen.

donderdag 4 november 2010

Oost-Indisch doof

Dialoog en interventiekunde. Ik koos ervoor 'ja' te horen terwijl de ander 'nee' zei (zie "De waarde van weerstand", elders in dit blog).

Toen ik er met vriendin E. over sprak had ze het in één keer scherp. Ik vertelde hoe de oefening was begonnen met de formulering van een werkvraag. De mijne was: "Hoe neem ik anderen mee in mijn gedrevenheid?" We gingen in drietallen uiteen. Eén deelnemer zou mij bevragen over mijn werkvraag en de andere zou noteren welke aannames hij bespeurde in wat ik zei. Daarna zouden we van rollen wisselen zodat ieders werkvraag aan de beurt kwam.

We gingen zitten en ik begon: "Zal ik wat meer vertellen over de context van mijn vraag?" Mijn bevrager zei "Nee." Ze zei alleen dat ene woordje, ze zei het zacht, zonder toelichting, het was een heel klein woordje, maar het had geklonken en ik had het gehoord.

Toch gebeurde er iets in de seconden daarna dat mij deed besluiten dat 'nee' te negeren en voor 'ja' aan te zien, en ik begon te vertellen over de context van mijn vraag. Wat ik niet deed was vragen: "He, sorry, zei je nou nee? Waarom zeg je nee?"

Vriendin E. zegt: "Nou, zo te horen heb je meteen een antwoord op je vraag. Je negeert de signalen. Je wil ze ook niet zien als ze je niet te pas komen."

Tja, hoe neem ik anderen mee in mijn gedrevenheid? Door de signalen te zien, ze te willen zien, ook de mij onwelgevallige. Een variatie op "eerst begrijpen dan begrepen worden". Waarom begrijpt de ander mij niet? Omdat ik de moeite niet neem om de ander te begrijpen.

E. raakt feilloos en ogenblikkelijk de kern van wat hier aan de hand is, en tegelijkertijd laat ze elk mogelijk oordeel achterwege. Ik voel zelf wel even de schrik dat ik dat wat zij in één keer ziet, van mezelf niet doorhad, en ik vind het ook tamelijk beschamend wat ze daar blootlegt, maar bij haar is er geen spoor van triomf of ongemakkelijkheid. Zij heeft geen oordeel, zonder dat ik haar overigens onverschillig ben.

Iemand confronteren vermijd je vaak vooral ook om jezelf te ontzien. Het kost inspanning om te gaan met de ongemakkelijkheid die je bij de ander veroorzaakt. Het is een geschenk dat E. zich vrij voelt om me te confronteren. Dat ze die moeite - zij het schijnbaar moeiteloos - op zich neemt. Ik weet me gezien en aanvaard.

Wat zij zegt, dat hoor ik.

dinsdag 2 november 2010

Oordelen of niet oordelen

In het Socratisch Lokaal brengt een leerkracht een voorval in dat hij als volgt beschrijft:
“Toen ik een collega vroeg wat ze had gevonden van de presentatie van werk die ik met een aantal kinderen had gegeven en zij zei: "Zoiets heeft veel meer voorbereiding nodig", merkte ik dat de betekenis die we hechtten aan het laten zien en bespreken van werk verschilde. Ik vond het opmerkelijk dat ik dat niet had verwacht.”
Even later kiest hij in een nadere precisering van deze beschrijving voor andere woorden: “Ik merkte dat we er verschillend over dachten” en nog weer later formuleert hij als volgt: “Ik merkte dat we er verschillende verwachtingen van hadden.”

Een empathische gesprekspartner zou al deze verschillende bewoordingen voor lief nemen, maar de socratische, niet-empathische bevrager zoemt daar - in dienst van het onderzoek - juist op in: Is “betekenis hechten aan” hetzelfde als “denken over” of  “verwachtingen hebben van”? Hoe zie je dat precies? Wat was hier aan de hand? Welke bewoording kies je? Pas als je daarin een standpunt inneemt en zegt: ik kies voor die bewoording, dit is de bewering die ik doe, pas dan kun je een volgende stap zetten in het onderzoek.

Overigens valt het op dat de inbrenger van deze casus probeert niet te oordelen. Hij zegt het opmerkelijk te vinden, maar spreekt geen oordeel uit. Echter, waar het de bevrager in de beginfase van een onderzoeksgesprek geboden is zijn oordeel op te schorten, wordt van de inbrenger van het voorval juist verlangd een oordeel uit te spreken. Doe eens een bewering, trek eens de consequentie uit de ervaring die je beschrijft. Welke aanname zit er in de beschrijving van jouw ervaring verborgen?

Bijvoorbeeld:
“Om goed samen te kunnen werken moet je dezelfde betekenis hechten aan het laten zien en bespreken van werk.”
of
“Om goed samen te kunnen werken moet je dezelfde verwachtingen hebben van het laten zien en bespreken van werk.”
of
“Om goed samen te kunnen werken moet je hetzelfde denken over het laten zien en bespreken van werk.”

En hoe denk jij zelf over het laten zien en bespreken van werk? Welke betekenis hecht jij daaraan? Welke verwachtingen heb jij daarvan? Pas als je een bewering doet, ligt er iets op tafel dat je samen nader kunt onderzoeken. Beide attitudes - oordelen en niet-oordelen - hebben hun helder onderscheiden plaats en tijd in een onderzoeksgesprek.

Veiligheid en ongemak

Als je terugkijkt op de afgelopen week, welke gebeurtenis dringt zich dan op als een opmerkelijk moment? Een moment waarvan je zegt, er gebeurde daar iets, wat mijn aandacht trok, al kan ik er nog niet helemaal de vinger op leggen wat het nu was dat mij zo prikkelde. Beschrijf dat voorval met de grootst mogelijke zorgvuldigheid. Ga in gesprek met een ander en laat die ander je vragen stellen om nog scherper en tot in het fijnste detail het beeld helder te krijgen van de gebeurtenis die je trof.

De bevrager stelt zijn oordeel uit, hij vindt niets van wat jij vertelt, hij doet geen suggesties, hij vult niets in. Hij vraagt alleen naar de feiten. Waar was je, wie was er bij betrokken, wat zei je, wat zei de ander, wat deed je, wat deed de ander, wat voelde je daarbij, wat dacht je daarbij, wat nam je waar.

Gewoonlijk hebben mensen de neiging om als je iets vertelt mee te bewegen en mee te voelen. Je te bevestigen, dat het terecht is dat je je bijvoorbeeld verontwaardigd voelde of dat je woest was of verbaasd. Mensen stellen elkaar graag gerust. Kalm maar, ik begrijp je volkomen.

Maar hier is het de kunst juist geen spoor van empathie te tonen. Hoezo vond je dat verbazingwekkend? Wat was het precies wat je kwaad maakte? Ik begrijp het niet. Alsof de bevrager van Mars komt en geen enkel inlevingsvermogen heeft. Alsof hij geen manieren heeft. En hoewel dat misschien onprettig voelt, toch bewijst hij je daarmee een gunst. Want hij helpt je zodoende zelf een duidelijker beeld te krijgen van wat je precies hebt ervaren. Zodra hij laat merken dat hij je begrijpt en zich kan inleven in wat jij vertelt, houd jij op verder naar woorden te zoeken of je geheugen af te speuren naar wat er precies gebeurde.

Voor een vruchtbaar onderzoeksgesprek moet je bereid zijn deze ongemakkelijkheid te verdragen en erop vertrouwen dat de ander je dat ongemak met de beste bedoelingen laat wedervaren. Voor de bevrager is het de kunst om, door die niet-empathische houding heen, tegelijkertijd het vertrouwen te wekken dat maakt dat jij je kan overgeven aan dat ongemak.

Op de een of andere manier is het precies dat samen aangaan van de ongemakkelijkheid - want het is voor de bevrager evengoed ongemakkelijk om jou niet gerust te stellen - dat een veiligheid van een hogere orde schept.

De waarde van weerstand

Onlangs nam ik deel aan een training Dialoog en Interventiekunde. Ik verwachtte daar iets te zullen leren over manieren om verbondenheid te scheppen. Wat me in het bijzonder aansprak in de cursusomschrijving was de vraag: "Hoe komt het dat mensen vaak niet-effectief gedrag vertonen terwijl ze eigenlijk wel weten wat in een gegeven situatie effectief zou zijn?"

Dat dat te maken heeft met belemmerende aannames die voor waar worden aangenomen, en met weerstand, dat wist ik. Maar hoe ga je daarmee om? Hoe hanteer je weerstand, in jezelf, en vooral ook bij anderen? Wat kun je doen als iemand zich niet open wil stellen, terwijl je merkt dat hij zichzelf in de weg zit en er niet in slaagt effectief te zijn? Hoe schep je verbondenheid met iemand die niet wil?

Ik stelde me voor dat ik niet alleen van de trainers iets zou leren, maar vooral ook in de interactie met de groep. Ik stelde me voor dat ik iets zou leren over het scheppen van verbinding elders, door hier verbinding aan te gaan met deze groep. Ik was bereid daartoe de weerstand die ik bij mezelf bespeurde op tafel te leggen, om die samen te onderzoeken, en te onderzoeken hoe daarmee om te gaan. En ik nam aan dat ik die bereidheid ook van de andere deelnemers kon verwachten, zodat ik zou kunnen onderzoeken hoe ik met hun weerstand zou kunnen omgaan.

Dat bleek een misverstand. Bij verschillende deelnemers bespeurde ik weerstand en onwil om zichzelf op het spel te zetten, en bovendien ongemakkelijkheid met mijn onbevangenheid. Ondertussen kreeg ik van de trainers geen handvatten om met die weerstand om te gaan.

Op het moment dat het centrale thema van de training zich in het hier en nu voordeed, keken de trainers weg. Op het moment dat zich de gedroomde gelegenheid aanbood om in het hier en nu een onsamenhangende groep mensen met reserves ten aanzien van elkaar in beweging te krijgen en met elkaar te verbinden, bleef die kans onbenut. Wat leent zich beter dan de interactie hier en nu in de groep, om de effectiviteit van geboden 'tools' te tonen en te ervaren?

In mijn onbevangenheid wees ik op het eigenaardige feit dat ik in een gesprek met één van de deelnemers 'ja' had ingevuld toen ze 'nee' zei, omdat ik kennelijk met dat 'nee' op dat moment niet kon dealen. Ik legde het voor zoals Uma haar merkwaardige tenen liet zien (zie elders in dit blog), zonder te oordelen en zonder een oordeel te verwachten. Ik wilde samen met de anderen onderzoeken wat daar gebeurde, omdat het mij een casus toescheen die ons tot inzicht zou kunnen brengen in de waarde van weerstand. Mijn openheid was een geschenk aan de groep, maar het bleef liggen, niet herkend. Ook niet door de trainers.

Of herkenden ze wel wat daar lag, maar wisten ze er geen raad mee, net zoals ik geen raad had geweten met dat 'nee' in het aangehaalde gesprek? En als dat zo was, was dat dan niet juist een gedeelde ervaring die ons verder had kunnen brengen op de zoektocht die we ondernamen? Was dat niet juist een ingang tot het scheppen van verbinding en werkelijke gezamenlijkheid in deze zoektocht?

De tenen van Uma

Vandaag heeft mijn klas dans. Voor het eerst dit jaar zie ik de kinderen op blote voeten. Terwijl de dansdocent les geeft kijk ik toe vanaf de bank. Op zeker moment komt Uma naar me toe en zegt: "Kijk eens juf?" en ze duidt op haar tenen. Als ik kijk spreidt ze haar ongewone tenen wijd uit als een kikvors. Ik zeg: "Hee wat een gekke tenen heb jij!" Als ze naar tevredenheid heeft vastgesteld dat ik deze eigenaardigheid van haar heb opgemerkt, huppelt ze weg en gaat weer op in de dans.

Het gebaar ontroert me. De bereidheid, nee, het verlangen je eigenaardigheden te tonen. Zo maak je verbinding, zo begint verbondenheid. Die gekke tenen zijn niet het mooiste of het beste wat ze kan laten zien van zichzelf, maar iets wat van haar is, iets wat bij haar hoort, iets wat zij wil laten zien.

Zonder te oordelen of van mij een oordeel te verwachten laat ze mij die eigenaardigheid zien. Ik wil door jou gekend worden, zegt ze. Tot in mijn tenen.

En ik? Met ontzag neem ik het geschonken vertrouwen aan als een kostbare gave.