donderdag 27 mei 2010

De ervaring als ijkpunt

Filosofie, dat is niet alleen dat alles wat filosofen hebben opgeschreven in moeilijke boeken, het is ook heel goed kijken naar de dingen en aldoor proberen je gedachten en ervaringen uit te drukken in zorgvuldig gekozen woorden, waarbij je je steeds afvraagt of die woorden nu werkelijk precies zeggen wat je ziet. En dan ook echt wat jij ziet, en niet wat anderen zeggen dat er te zien is, of wat wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond, of wat er in filosofische geschriften te lezen staat. Zelfs al is wat jij ziet nooit helemaal los te maken van alles wat ertoe bijgedragen heeft dat jij hebt leren zien wat er te zien is en daar woorden voor te vinden. Het gaat er toch steeds om je eigen woorden te vinden voor je eigen ervaringen.

Een socratisch gesprek kenmerkt zich doordat een filosofische vraag altijd gekoppeld wordt aan een concrete ervaring. De concrete ervaring fungeert als ijkpunt waarop we de woorden die we zoeken richten. Door vast te houden aan de concrete ervaring vermijd je in een socratisch gesprek dat je je in louter theoretische abstracties verliest.

De concrete ervaring kan een soortgelijke rol spelen bij het schrijven van teksten met kinderen op school. Het is de reden waarom in de werkwijze van Taalvorming altijd geschreven wordt naar aanleiding van een concrete, eigen ervaring, en er geen fantasieverhalen worden geschreven. Door uit te gaan van een concrete ervaring vermijd je dat iemand die er niet in slaagt te zeggen wat hij eigenlijk wilde zeggen, zijn verhaal simpelweg een andere wending geeft die hij wel in woorden kan vatten.

De concrete ervaring biedt houvast voor wie niet taalvaardig genoeg is voor virtuoze fantasieverhalen, en voor wie zich niet bekwaam acht op hoog abstractieniveau te filosoferen. Want die concrete ervaring is jouw ervaring, die heb je al, die heb je voor de geest. Het gaat er maar om die ervaring heel precies van alle kanten te bekijken, er als het ware in gedachten in rond te lopen en de woorden te vinden die uitdrukken wat je dan ziet.

Omtrekkende bewegingen

Praten kun je doen met verschillende doelen. In de meeste gevallen dat mensen met elkaar praten, gaat het niet zozeer om de inhoud maar veeleer om elkaar gerust te stellen, elkaar duidelijk te maken dat je ongevaarlijk bent. Dat soort praten zou heel goed vervangen kunnen worden door elkaar te besnuffelen en instemmend te grommen, waarbij men er wel op let dat men zijn tanden niet laat zien. Welke woorden er precies gebruikt worden, doet feitelijk niet ter zake.

Zo begint ook “De kunst van het vragen stellen”, een eendaagse training met een open inschrijving, geleid door Hans Bolten. De aanwezigen tasten elkaar af, we nemen de ruimte waar we die dag zullen doorbrengen in ons op, proberen de stoelen uit, bedenken waar we willen zitten. Iemand merkt op dat de stoelen draaien, en zegt: “Misschien draaien de stoelen zodat je naar buiten kunt kijken!”

De gespreksleider vraagt: “Draaien de stoelen om naar buiten te kunnen kijken of draaien ze misschien om naar buiten te kunnen kijken?”
Deelnemer: “O, we zijn al begonnen!”
Gespreksleider: “Waarom zeg je, we zijn al begonnen?”
Deelnemer: “Omdat je de nadruk legt op dat woordje misschien.”
Gespreksleider: “Wat doet je daaruit afleiden dat we begonnen zijn?”

In het sociale gebabbel waarmee we elkaar gewoon zijn te besnuffelen en gerust te stellen, komen veel van dat soort woordjes voor, misschien, eigenlijk, best wel, een beetje. Omtrekkende bewegingen. Onnauwkeurig taalgebruik waar je alle kanten mee op kan. Ontsnappingsclausules die je veiligheidshalve inbouwt voor het geval de ander afkeurend reageert op je gebabbel. Dan kun je er nog een draai aan geven waardoor de balans wordt hersteld.

Door in te zoomen op het woordgebruik vindt als bij toverslag een verandering in de context plaats. We zijn uit balans, we voelen ons ongemakkelijk in de taal, we voelen ons ter verantwoording geroepen. Anderzijds is er ook de bereidheid om die ongemakkelijkheid aan te gaan. Dit is immers waar we voor gekomen zijn. Om te oefenen met een andere manier van praten. Een manier van praten waarbij het wél gaat om de precieze woorden die we gebruiken en wat we daarmee precies willen uitdrukken.

donderdag 20 mei 2010

Een gesprek voeren

Oscar Brenifier voert een gesprek met een groep zeven- of achtjarigen op een Australische basisschool (Elementary School Workshop).

Bij de eerste indruk denk ik: wat een raar gesprek, wat gaat hij op een onaangename manier met die kinderen om. Maar al heel gauw begint het tot me door te dringen dat het eigenlijk heel raar en ook onaangenaam is dat de dingen die Brenifier hier benoemt in de meeste gesprekken passeren zonder dat iemand er iets van zegt.

Aan een kind dat met dringende intensiteit een vinger opsteekt voordat een ander is uitgepraat, vraagt Brenifier: 'Heb je haast?'
Het kind: 'Nee.'
Brenifier: 'Weet je waarom ik je vraag of je haast hebt?'
Kind: 'Nee.'
Brenifier vraagt het kind hoe het heet, en vervolgens aan de groep: 'Is er iemand die weet waarom ik Toby vraag of hij haast heeft?'
Handen gaan de lucht in, en Brenifier nodigt Toby uit aan iemand die zijn hand heeft opgestoken te vragen, 'Kun je me uitleggen waarom Oscar mij vraagt of ik haast heb?'
Toby kiest een kind en stelt de vraag. Dat kind zegt: 'Omdat je je vinger opstak terwijl er nog iemand aan het praten was.'
Brenifier aan Toby: 'Kun je herhalen wat ze gezegd heeft?'
Toby herhaalt wat zijn klasgenote gezegd heeft.
'Heeft ze gelijk?'
Toby: 'Ja'.
Brenifier: 'Heeft ze dat goed gezien?'
Toby zegt iets onverstaanbaars.
Brenifier: 'Kon jij mijn vraag verklaren?'
Toby: 'Nee.'
Brenifier: 'Kon zij mijn vraag verklaren?'
Toby: 'Ja.'
Brenifier: 'Dus, heeft ze dat goed gezien of niet?'
Toby: 'Ja.'
Brenifier: 'Zeg het maar tegen haar: dat heb je goed gezien.'
Toby: 'Dat heb je goed gezien'.
Brenifier: 'Mooi, dan kunnen we nu verder.'

Er wordt op een uiterst zorgvuldige manier geluisterd. Brenifier daagt de kinderen uit zich zorgvuldig uit te drukken, zorgvuldig te luisteren naar wat de anderen zeggen, en elkaars hulp in te roepen als ze er niet goed in slagen uit te drukken wat ze willen zeggen.

De inhoud van het gesprek ontvouwt zich ongelofelijk langzaam en het duurt heel erg lang voordat ik denk te weten waar het nu eigenlijk over gaat. Pas na afloop begint tot me door te dringen dat waar het hier over ging het gesprek zelf is. Hoe praat je met elkaar.

Niet dat kinderen hier wordt geleerd hoe volwassenen met elkaar praten, alsof dat voorbeeldig zou zijn - zeker niet. Wat hier geleerd wordt is: hoe praat je met elkaar op zo'n manier dat je samen gedachten kunt onderzoeken. Op zo'n manier dat je samen wijzer wordt.

dinsdag 11 mei 2010

Onafhankelijkheid van geest I

Zonder twijfel is het belangrijk om aan kinderen een bepaald aantal algemene beweringen over de werkelijkheid over te dragen. Tegelijkertijd moeten we niet vergeten dat dat corpus van menselijke kennis bedoeld is om betekenis te geven aan de wereld en aan het eigen bestaan.

Die kennis is niet gegeven en blootgelegd, maar het product van menselijk scheppen. Als we kinderen geen gelegenheid geven zelf vragen te stellen en betekenis te geven aan de dingen, zullen ze verworden tot geconditioneerde, rigide gedachtelozen, of ze zullen op de duur rebelleren tegen het dogmatische perspectief dat hen is bijgebracht door er een ander dogma tegenover te plaatsen.

Kinderen dienen te worden ingeleid in de praktijk van het menselijk kennen en in het gebruik van algemene principes, om redenen van existentiele, morele en intellectuele aard, en dit moet gebeuren met een zekere autoriteit zonder dewelke deze principes hun kracht zouden verliezen. Maar het is eveneens onze taak kinderen te leren die algemene principes te analyseren, te vergelijken, te bekritiseren, in vraag te stellen en zelf te scheppen.  Daarmee leggen we de basis voor redelijkheid én voor onafhankelijkheid van geest.

Parafrase van een passage uit Oscar Brenifier "Children’s Questions"

vrijdag 7 mei 2010

Aswolk

Omdat ik met de kinderen op school wilde spreken over de aswolk van de IJslandse vulkaan, die alle vliegverkeer dagenlang stillegde, herlas ik Jules Vernes' reis Naar het middelpunt der aarde, over een afdaling in een IJslandse vulkaan, een wonderbare tocht door het binnenste der aarde en een onverhoopte terugkeer naar het aardoppervlak per vulkaanuitbarsting op Stromboli.

Zonder me ervan bewust te zijn, nam ik aan het begin van de daarop volgende meivakantie een boek mee uit de boekhandel waarvan ik meende dat het - en dat maakte een belangrijke aantrekkelijkheid ervan uit - geen enkel verband hield met de dingen waarmee ik me de laatste tijd had beziggehouden. Het was Ararat, van Frank Westerman. Wonderlijk genoeg had ik er niet bij stilgestaan dat Ararat, de berg waar de ark van Noach na de zondvloed strandde, ook een vulkaan is. Evenmin had ik vooraf een verband gelegd tussen rampzalige overstromingen en vulkaanuitbarstingen. Altijd weer intrigerend hoe een onzichtbare hand je van het ene boek naar het andere lijkt te leiden.

Frank Westerman beschrijft in Ararat zijn zoektocht naar de verhouding tussen (en zijn verhouding tot) geloof en wetenschap. In zijn bespiegelingen herken ik geregeld dezelfde ambivalentie als die ik bij mezelf bespeur als ik het over vroomheid heb (zie andere bijdragen aan dit blog, januari en februari 2010), of over bescheidenheid. Ongelovig, maar ondertussen.

Westerman beschrijft onder meer de weerzin die hij voelt bij de onder gelovigen steeds terugkerende verklaring van een natuurramp als straf van God, of als een waarschuwing voor hen die zich van God hebben afgewend. Inderdaad is het weerzinwekkend te suggereren dat de mensen, die alles verliezen in redeloos verwoestend natuurgeweld, dat op de een of andere manier aan zichzelf te danken zouden hebben. Soms stel ik me voor dat er toch een God is, maar dan één die juist degenen die Hem zulke platvloerse voorwathoortwatmoraal durven toeschrijven het hardst zal straffen, omdat juist dat in Zijn ogen de zwartste zonde zal blijken te zijn.

Nee, in orkaan, tsunami of aardbeving wil ik de hand van god niet lezen. Maar een aswolk die het vliegverkeer stillegt, of een razende storm die bomen ontwortelt, dakpannen doet vliegen, de stroom doet uitvallen, steden onbereikbaar maakt - zulke relatief kleine ontwrichtingen van de zijde van de natuur beschouw ik toch graag als evenzovele speldeprikjes van een hogere macht. Alsof die zeggen wil:

"Jullie vinden jezelf heel wat met je jumbojets en je wereldwijde web en je godweetwat allemaal, maar ik hoef maar even langs de palm van m'n hand te blazen en jullie liggen allemaal als hulpeloze kevertjes op je rug. Ik wens jullie niets dan goeds - jullie interesseren me uiteindelijk te weinig om je enig kwaad toe te wensen - maar laten we de dingen wel in verhouding blijven zien."

Ik zou niet willen zeggen dat alles ijdelheid is. Minstens geloof ik dat de mens zich geregeld op zijn ontroerendst toont bij het najagen van wind. Maar het is goed om zich er met enige regelmaat van bewust te zijn dat men slechts een kruimel op de rok van het universum is. Met het oog op de oneindigheid is bescheidenheid een deugd. Niets is vanzelfsprekend. De aswolk van de IJslandse vulkaan deed dat misschien weer even tot ons doordringen.