donderdag 19 maart 2015

Leraren klooien met ledjes en batterijen

Eens in de twee jaar organiseert Openbaar Onderwijs aan de Amstel een studiedag voor alle tweeëntwintig scholen binnen het bestuur. Deze keer was de dag gevuld met talloze workshops die te maken hadden met programmeren, technologie, blended learning, mediawijsheid, 21st Century Skills en wat dies meer zij, verzorgd door onder andere Pauline Maas, Olaf de Groot, Michel van Ast, Wieke Heikoop, Arnoud Kuijpers en veel anderen.

Hier en daar gaven ook leraren van de scholen zelf een workshop, en dat vind ik persoonlijk altijd het mooist: leraren die met elkaar delen wat zij zelf in hun klas ontwikkelen. Zoiets maakt op mij veel meer indruk dan iemand als ruimtevaarder André Kuipers, die de dag afsloot met een ellenlange diavoorstelling van buitenaardse vakantiekiekjes, en er niet in slaagde een brug te slaan naar de praktijk van het onderwijs.

Nee, dan de workshops. Astrid Poot en ik gaven er ook één: “Onderwijs is een avontuur!” Over de vraag hoe je kinderen kunt leren omgaan met het onvoorspelbare. Want dat is iets waar in het onderwijs weinig aandacht aan wordt besteed.

Kinderen leren al snel dat het er op school om begonnen is te achterhalen welk antwoord de leraar, de methodeschrijver en de toetsontwikkelaar willen horen. Als je dat te weten kunt komen, dan krijg je een punt. Wie daar niet zo goed in is, of niet bereid is zich aan dat format te conformeren, faalt. En dat is een kwalijke zaak, want je wil juist nieuwsgierigheid, verbeeldingskracht en vindingrijkheid cultiveren, je wil dat kinderen problemen niet uit de weggaan maar dat ze met elkaar op zoek gaan naar mogelijke oplossingen. Dat wil je, niet alleen omdat het bedrijfsleven mensen zoekt die dat soort kwaliteiten hebben, maar ook en vooral, omdat ze met die kwaliteiten vrij en volwassen de wereld in kunnen, straks.

Al die kwaliteiten raken afgestompt als kinderen op school steeds de ervaring opdoen dat het niet loont om zelf na te denken, dat er geen ruimte is om samen een probleem te onderzoeken en iets uit te proberen, want er is maar één antwoord goed, en dat staat in het antwoordenboek. Dus zeg het nu maar gewoon juf, wat is het antwoord?

Als je kinderen wil leren omgaan met het onvoorspelbare, dan moet je je onderwijs anders inrichten. Situaties scheppen waarin niet bij voorbaat vast staat hoe het moet of waar je uit moet komen. Daar komt bij: als je kinderen een bepaalde attitude bij wil brengen, dan lukt dat alleen als je die attitude kunt voorleven.  In hoeverre ben jij als leraar in staat en bereid de controle los te laten en om te gaan met het onvoorspelbare?

In de workshop wilden we hier niet zozeer over praten, maar veeleer iets doen, waardoor de deelnemers – leraren – zouden ervaren waar dit over gaat. We hadden niet zo expliciet aangekondigd dat we zouden gaan klooien met elektronica, anders zouden er alleen mensen zijn gekomen die dat vanzelf al leuk vinden. We wilden juist mensen bereiken die van zichzelf denken dat ze daar niks mee hebben. Dat is goed gelukt. Bij elk van de drie rondes werd er aan het slot door een aantal deelnemers gezegd: “Ik dacht dat deze workshop heel ergens anders over zou gaan, en eerst kreeg ik het heel warm en dacht ik, ik wil weg, maar ik heb me eroverheen gezet en nu ben ik toch blij dat ik iets gemaakt heb - dat het lukte.”

Dat was het mooist om te zien: dat een aantal mensen de eigen weerstand had overwonnen, een drempel over was gegaan, en hier en daar zelfs had ervaren dat het eigenlijk helemaal niet zo onprettig is om dat te doen, maar misschien zelfs wel een beetje opwindend.

Wat hebben we gedaan? In het atelier van De Kleine Reus hadden we een hoop plastic flessen, doppen, karton, rietjes, touw, gekleurd papier en aluminiumfolie verzameld. Qua gereedschap waren er stanleymessen, een zaagje, een lijmpistool, scharen, gewone lijm, plakband, afplaktape, draadstrippers. Iedere deelnemer kreeg een klein plat batterijtje (een knoopcel heet zo’n ding), een ledje, en stroomdraad, en de opdracht was: maak een lampje. Er was een werkbriefje van Astrid, waarop je kon zien wat je zou kunnen maken, en een grafische uitleg hoe je het lampje aan kon krijgen.

En dat was alles. Geen klassikale instructie, niks stap voor stap en dan doe je dit en dan doe je dat. Niks. Ga je gang.

En we zagen wat we indertijd ook bij de kinderen hadden gezien: ze gingen! Sommigen werkten samen, anderen alleen, sommigen begonnen met het ledje en de batterij uit te proberen of ze ‘m aan kregen, anderen gingen eerst met karton en papier aan de slag, er waren uitvinders en ontwerpers, er waren lezers en doeners, sommigen probeerden het werkbriefje te volgen, anderen lieten dat links liggen en probeerden gewoon maar wat totdat het werkte, sommigen waren blij als het lichtje ging branden, anderen rustten niet voordat ze een schakelaar hadden bedacht.

“Hij doet het niet!”

"Hij doet het!"

“Maar hoe krijg ik ‘m nou uit?”

“Maar hoe maak ik dan een schakelaar?”


Sommigen leken bij het eerste obstakel te verwachten direct door ons uit de brand te zullen worden geholpen met een glashelder: Dat moet zo. Maar dat deden we niet. “Dat ga jij bedenken.” Er was een enkeling die het echt heel onaangenaam vond dat niet volkomen duidelijk was wat de bedoeling was. “Ik ben gewoon iemand die het nodig heeft dat je precies zegt en voordoet hoe het moet - alleen dan lukt het.” We lieten haar zwemmen en ze kwam toch op gang, helaas nog zonder er erg van te kunnen genieten.

Een andere juf zei: “Leuk hoor, maar ik weet niet of dit nu voor alle kinderen geschikt is, ik denk dat het voor sommigen heel frustrerend is.” Is frustratie iets dat je zou moeten vermijden in de klas? Of is dat juist het moment waarop je iets begint te ontdekken wat je niet al vanzelf kon? Is dat niet juist het punt waar je als leraar en als leerling voortdurend naar op zoek moet gaan, het punt waarop je niet zomaar wrijvingsloos verder kunt? En dan doorzetten? Is dat niet precies wat ons te doen staat in het onderwijs: kinderen leren daarmee om te gaan, ja zelfs: daarvan te genieten, onder meer door voor te leven hoe veel plezier wij erin hebben?

Want ik hoop vooral dat mensen ontdekken – en vervolgens aan de kinderen kunnen voorleven – dat het een kick op zichzelf is: een grens overgaan, iets doen waarvan je dacht dat je het niet kon, omdat je dacht dat je “zo niet bent”. Ontdekken dat je kunt veranderen, dat je je kunt ontwikkelen.

Je doet jezelf tekort met “ik ben gewoon iemand die” – of je nu 8 bent of 48 of 68 of 88. Weerstand voelen is niet erg. Weerstand betekent niet: “Keer terug” maar: “Ga door!”. Er is altijd nog weer iets nieuws te ontdekken, je bent nooit klaar, en dat is een reden voor blijdschap.

2 opmerkingen:

  1. Prachtblog, Hester!
    Volgens mij ben je wel een paar labels vergeten: 'frustratie' en 'euforie'. Die tweede is meteen ook niet zozeer m'n kritiek alswel m'n kanttekening: maken kan niet zoiets zijn als 'de grens overgaan'. Ja, één keer wel, maar daarna niet meer. Dat zou betekenen dat dat wat je maakt iedere keer moeilijker of anders moet zijn, omdat het je steeds een grens over moet helpen. Daarnaast kan 'een grens overgaan' voor iemand anders juist zoiets zijn als een werkend excelspreadsheet maken. Naar Ougadougou op vakantie gaan of juist naar Roodeschool.

    Ik denk dat dat passeren van een grens meer het stadium van maken is waarin jij nu met je workshop verkeert - en dat zal voor je deelnemers ook voor het grootste deel gelden.
    Het woord 'klooien' wringt naar mijn gevoel echter een beetje met dat 'een grens overgaan'. Ja, je moet allicht een grens over als je denkt dat je dat niet kan, zoals jij met je voorbeelden laat zien, maar daarna en daarachter schuilt - lijkt mij - een wereld waarin klooien een doel op zich is. Is het leren en het ontwikkelen verstopt in het spelen, in het genieten, zelfs zonder dat dat leren een rechtstreeks doel is. Anders wordt 'de grens overgaan' dat 'juiste antwoord', waar je nou immers niet naar op zoek wilde.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. lijkt een bewering te weerleggen die ik volgens mij niet doe: dat maken synoniem is met een grens overgaan. Wat ik wel geloof dat je in het onderwijs altijd op zoek moet zijn naar de plek der moeite zoals Luc Stevens dat noemt. Want daar gebeurt het. En voor iedereen, ook voor wie denkt dat ie alles al weet, is er altijd nog een horizon achter de horizon te ontdekken en een drempel over te gaan, in Ouagadougou of in Roodeschool. Daar is het dat je iets leert. En wat maken betreft: als je iets maakt ben je in dialoog met je materiaal, en dat materiaal biedt weerstand aan jouw wil. Dat de wereld niet precies doet wat jij wil en zich niet volledig onderwerpt aan jouw controle, dat is een belangrijk moment in het volwassen worden, van kinderen en van leraren.

    BeantwoordenVerwijderen