We praten in de klas over de vraag waarom je naar school moet. De kinderen komen met allerlei redenen. Omdat je daar dingen leert waardoor je later goed voor jezelf kan zorgen. Omdat je dan leuk werk kan kiezen en geld verdienen en een huis kopen. Omdat de mensen je anders later dom vinden. Later in het gesprek zullen we ook nog redenen bedenken waarom het voor kinderen beter zou zijn als school helemaal niet bestond.
Terwijl Uma nogal breedvoerig uiteenzet waarom zij denkt dat je naar school moet, ontstaat er geroezemoes. Ik laat tijdelijk de lijn van het gesprek los, en zoom in op wat hier en nu gebeurt, in het gesprek. "Jesse, waarom praat je door Uma heen?" Jesse: "Ja maar Erik zei wat tegen mij." "Dat is geen antwoord op de vraag. Ik vraag jou waarom jij door Uma heen praat." "Omdat Erik wat tegen me zei." "Dus Erik praatte ook door Uma heen? Erik, waarom praatte jij door Uma heen?" Erik: "Omdat Merouchee zei dat mensen je geld kunnen stelen als je niet kan rekenen, en toen zei ik, wat heeft dat er nou mee te maken."
"Oké, nou komen we ergens. Goed dat we het hier over hebben. Jullie praten dus ook over de dingen waar we met z'n allen over aan het praten zijn. Maar wij horen niet wat jullie zeggen, en jullie horen Uma niet, en ook voor ons wordt het moeilijk om naar haar te luisteren, omdat jullie er zachtjes doorheen praten. Probeer eens wat er in je opkomt niet meteen uit te spreken, maar eerst Uma uit te laten praten en naar haar te luisteren. Daarna kan Merouchee zeggen waaraan zij denkt. En als Erik dat niet begrijpt, dan kan hij haar een vraag stellen om beter te begrijpen wat zij bedoelt. Als Jesse er dan nog iets op wil zeggen, dan kan hij daar daarna aandacht voor vragen. Zo kunnen we echt samen praten en samen bedenken wat we er van vinden, van dat naar school gaan. Probeer elkaar uit te laten praten. Laat mensen hun zinnen af maken."
"Grote mensen doen dat ook hoor, alvast maar beginnen met praten als ze al denken te weten wat je gaat zeggen, ook al ben je nog niet klaar. Die moeten dat ook nog leren." (Instemmend gegniffel.) "Maar wij gaan het nu alvast oefenen. Als je echt naar elkaar luistert dan ga je veel langzamer. Je vinger opsteken, dat doe je niet alleen omdat het beleefd is, maar ook om te oefenen met uit te stellen wat je wil zeggen. De tijd nemen om je af te vragen, wat wil ik nu eigenlijk zeggen? Moet ik het echt zeggen of hoeft het eigenlijk helemaal niet? Haast je niet. Neem de tijd. Vraag je af waarom je doet wat je doet en of je dat ook echt wil."
Als ik vraag, waarom praat je door Uma heen, dan merk ik verkramping bij Jesse. Hij vat de vraag niet op als oprechte belangstelling maar eerder als een sarcastische sneer, bedoeld om hem in verlegenheid te brengen of zelfs te intimideren.
Als we dit vaker gaan doen - zo praten met elkaar - dan hoop ik dat langzamerhand zal gaan doordringen dat ik op een dergelijk moment wel degelijk een echte vraag stel. Dat ik niet oordeel, maar uitnodig tot zelfonderzoek: "Waarom doe ik wat ik doe? Ik wil niet door een ander heen praten, en toch doe ik het. Hoe komt dat?"
Misschien is het antwoord op die vraag, dat je heel graag òòk een bijdrage wil leveren aan de gedachtewisseling, en dat je ongeduldig bent. Probeer dan eens die gedachte die jij hebt, te bewaren totdat je de gelegenheid krijgt om ´m met de hele groep te delen en niet alleen met je buurvrouw of buurman. Probeer eens te bewaren wat je zelf wil zeggen en tegelijkertijd te luisteren naar die ander die aan het woord is. Misschien praat je ook door de ander heen omdat ze je verveelt. Bedenk dan eens wat je daaraan zou kunnen doen, in plaats van afhaken en je eigen onderonsje beginnen. Zou je Uma bijvoorbeeld kunnen vragen om het wat korter te zeggen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten