Tegenwoordig werk ik als lector aan de Thomas More Hogeschool. Ik doe daar samen met een paar pabodocenten praktijkonderzoek. In onderzoek aan een hbo-instelling is de dienstbaarheid aan de beroepspraktijk belangrijker dan het bevechten van een concurrerende positie in de academische wereld. Onze eerste zorg is dat de mensen in de scholen het onderzoek als betekenisvol ervaren. Of onze publicaties ook in wetenschappelijke tijdschriften verschijnen, staat lager op ons prioriteitenlijstje.
Onderzoek aan een hbo wordt daarom dichtbij de beroepspraktijk vormgegeven. De praktijk, dat is in mijn geval: Rotterdamse basisscholen en de lerarenopleiding voor het basisonderwijs die de Thomas More Hogeschool biedt. Als lector heb ik de opdracht, aan te sluiten bij de vragen die in de praktijk leven. Dat wordt nog wel eens opgevat als: zoeken naar oplossingen voor de problemen die mensen in de beroepspraktijk ervaren.
Maar ik ben een filosoof, en filosofen zijn er niet om problemen op te lossen, maar om vragen te stellen bij de dingen die vanzelf lijken te spreken. Als je mij vraagt aan te sluiten bij de vragen die in het veld leven, dan begint er bij mij direct iets te kriebelen. Want weten we zomaar welke vragen dat precies zijn? Voordat we aan oplossingen kunnen denken en voordat we zelfs maar kunnen beoordelen of het überhaupt oplossingen zijn waarom 'het veld' vraagt, zouden we eerst eens heel goed moeten luisteren naar wat leraren vertellen en doorvragen naar wat ze nu werkelijk bezighoudt. Niet zo snel actie ondernemen in antwoord op de vragen die worden gesteld.
Onderzoekers dragen allerlei antwoorden op vragen en oplossingen voor problemen aan, in de vorm van adviezen, handelingssuggesties, methodes, tips en trucs en apps, vaak voordat ze de tijd hebben genomen om goed te luisteren en door te vragen naar de ervaringen van de mensen die het werk doen.
Wat het ingewikkeld maakt, is dat leraren en schoolleiders heel erg goed zijn in het zich eigen maken van de taal die in een bepaald tijdsgewricht gangbaar is en waarvan ze denken dat die van ze verwacht wordt. Zó goed, dat ze vaak nauwelijks nog in hun eigen woorden over hun ervaringen kunnen vertellen.
Nog niet zo lang geleden was dat economische taal. Ik werkte nog op een basisschool en we moesten ‘opbrengstgericht werken’. Ik ging verplicht op training om me de bijbehorende instrumenten en werkwijzen en het bijpassende jargon eigen te maken. We leerden alles te toetsen, ‘harde data’ in tabellen en grafieken weer te geven, en tijdens vergaderingen de resultaten te analyseren. Meten is weten! werd er geroepen, en al gauw was het moeilijk om nog met je collega’s te praten over hoe (en waarom!) je aandacht zou besteden aan dingen die niet te meten zijn.
Inmiddels moeten niet alleen de scores omhoog, maar alles wat we doen moet ook bewezen effectief zijn. De taal van de beheersing viert hoogtij, niet alleen in het onderwijs. We mogen geen tijd verliezen, geen onderbrekingen toelaten, op school moet problematisch of zelfs maar afwijkend gedrag gereguleerd worden, want onregelmatigheden gaan ten koste van de effectieve leertijd.
En dan komen de vragen uit het veld: Geef ons de instrumenten die de scores omhoog zullen stuwen en ons onderwijs effectiever zullen maken. De onderzoekers gaan aan het werk en ontwikkelen allerlei instrumenten, maar die instrumenten brengen geen soelaas. De onderzoekers zeggen: dat komt omdat de leraren onze producten niet goed gebruiken. Ze doen niet wat we zeggen.
Maar hoe komt dat? Is het omdat leraren onwetend en onprofessioneel zijn? Omdat ze weerstand hebben tegen verandering? Omdat er een klaagcultuur heerst in het onderwijs en leraren altijd wat te zeuren willen hebben? Is het omdat ze hun professionele ruimte niet pakken?
Hm. Ik denk dat het is omdat leraren zich niet herkennen in de antwoorden. En dat komt weer omdat ze niet de vragen stellen die écht bij ze leven. Ze lijken vervreemd te zijn van hun eigen ervaring en te zijn vergeten waarom ze ook alweer in het onderwijs wilden werken. Ze lijken de woorden kwijt waarmee ze met elkaar kunnen praten over hun oorspronkelijke bezieling.
Daarom werken al die antipestprogramma’s, rouwprotocollen, burgerschapsmethoden en door orthopedagogen aangedragen handelingssuggesties niet. Daarom landt onderwijsonderzoek niet in de praktijk. Omdat al die oplossingen gebaseerd zijn op een manier van de werkelijkheid in kaart brengen die mijlenver afstaat van de concrete, onvoorspelbare gebeurtenissen waar leraren zich in hun dagelijkse praktijk voor geplaatst vinden.
Hoe zorgen we ervoor dat leraren weer zicht krijgen op hun concrete, singuliere ervaring en dat ze weer onder woorden kunnen brengen wat ze meemaken en wat hen bezielt?
Dat is - als je het mij vraagt - de vraag die in het veld leeft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten