Vrijheid vind ik belangrijk. Maar wat versta ik daar precies onder? Wat betekent vrijheid in het onderwijs? In de klas?
Er is een kind in mijn klas dat volgens de cito een prima leerling is. Als duidelijk is wat er van hem verwacht wordt, dan voert hij de opdracht foutloos uit. Hij heeft een keurig handschrift. Hij roept nooit door de klas. Hij houdt zijn handen thuis. Hij rent niet op de gang. Hij scoort uitstekend op de toetsen.
Maar als je hem, en al zijn klasgenoten met hem, vraagt, om eens iets op te schrijven over iets dat hij heeft meegemaakt, dan klapt hij dicht. Zodra hij de ruimte krijgt om zelf te bepalen hoe hij zich nu eens zal verhouden tot een opgave, dan slaat de schrik hem om het hart en komt er niets uit zijn handen. Dit kind is niet vrij.
Een ander kind in mijn klas is heel nieuwsgierig en altijd wel met iets bezig. Hij heeft het volste vertrouwen in het belang van zijn eigen vragen en gaat daar helemaal in op. Wat er om hem heen in de klas gebeurt, ontgaat hem vaak volledig, zozeer gaat hij op in zijn eigen bijzondere interesse. Als hij tot de orde geroepen wordt omdat we met elkaar iets aan het bespreken zijn, is het vaak moeilijk hem te bereiken. Ook nadat ik één op één met hem erover heb gesproken dat het soms toch belangrijk is om mee te doen met de dingen die we met elkaar doen, is daarin nog niet veel veranderd. Ook dit kind is niet vrij.
Welk kind is vrij? Een kind met een eigen wil, nieuwsgierig, onbevangen, vrolijk, creatief, zich zonder zelfingenomenheid toch van haar waardigheid bewust, en tegelijkertijd een kind dat in staat is het beantwoorden aan die wil uit te stellen en zich te voegen naar de gang van zaken in de klas, waar je met 28 niet altijd kunt toegeven aan je eigen impulsen zonder dat dat ten koste gaat van de goede orde en/of het welbevinden van anderen.
Vrij zijn is je kunnen conformeren op het moment dat je oordeelt dat dat op z'n plaats is, en de ruimte kunnen innemen zodra die beschikbaar is - dan daarmee raad weten. Vrij om te kiezen hoe je je zult verhouden tot de stof, tot de opdracht, tot de juf, tot een klasgenoot, tot het regiem, tot jezelf. Raad weten met de ruimte én beschikken over de zelfbeheersing die nodig is om je waar nodig te conformeren of de ruimte aan een ander te laten.
Ook zo'n kind heb ik in de klas. Het is een kind dat me blij maakt, een kind zo vrij als ik zou willen dat ze allemaal konden zijn. Een kind dat zal opgroeien tot iemand die de wereld goed zal doen. Het scoort nochtans op alle citotoetsen onvoldoende.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten