maandag 15 december 2014

De onwetende schoolmeester

De onwetende meester - Jacques Rancière
Er was eens een Franstalige leraar, die te maken kreeg met een Nederlandstalige klas, die graag onderwijs bij hem wilde volgen. De leraar had een zekere reputatie, en ook al kenden die studenten geen woord Frans, en de leraar geen woord Nederlands, toch wilden zij les van hem, en hij wilde aan hun verzoek tegemoet komen.

Nu wilde het geval dat er juist in die tijd een klassiek toneelstuk in een tweetalige versie werd uitgegeven. Een Frans toneelstuk, met de Nederlandse vertaling ernaast. Met behulp van een tolk gaf de leraar de studenten de opdracht zichzelf Frans te leren aan de hand van deze tweetalige uitgave.

Met de eerste helft van het toneelstuk zouden zij zichzelf de taal eigen maken, en de tweede helft zouden zij in het Frans lezen. Ook kregen ze de opdracht hun vragen en opmerkingen bij de tekst in het Frans op te schrijven.

En het lukte. De leerlingen leerden Frans, zonder enige vorm van uitleg door een leraar. Zij leerden Frans zoals zij ook hun moedertaal hadden geleerd, niet door uitleg te krijgen, maar door de onstuitbare wil om iets van de wereld te ontdekken.

Dat zette de leraar aan het denken. Wat betekent dat voor het beeld dat wij van de rol van de leraar hebben? Is het niet bij uitstek de rol van de leraar, om uitleg te geven? Als leerlingen het een of ander kunnen leren zonder zijn uitleg, wat is dan nog zijn rol als leraar?

Welnu, zo kwam de leraar tot de conclusie, dat het niet ging om zijn superieure intellect, maar om zijn wil, en om de wil van de leerlingen die zich met zijn wil verbond. De wil om iets te leren.

Dus een leraar hoeft niet over superieure kennis te beschikken boven die van zijn leerlingen, om hem daarover te kunnen onderwijzen. Hij hoeft niet al te weten hoe het moet, hij hoeft wat hij onderwijst niet eens al zelf te kunnen en en hij hoeft niet bij voorbaat te weten hoe het resultaat van het leren eruit moet komen te zien. Wat hij moet overdragen aan zijn leerlingen is het besef en het vertrouwen dat zij zelf - op de kracht van hun eigen vermogens en de interactie met de dingen die zij zich eigen willen maken - kunnen leren wat ze willen.

Leerlingen die telkens maar weer wachten op de uitleg van de leraar, ontbreekt het aan dat vertrouwen. Ze zijn het onderweg verloren. Zij zijn gaan geloven dat zij de leraar nodig hebben om hen uitleg te geven voordat ze ook maar iets kunnen leren. Zij vertrouwen niet op hun eigen intellectuele vermogens, en gaandeweg raakt hun natuurlijke leergierigheid en zelfvertrouwen daardoor steeds meer afgestompt.

Waar het om gaat is niet, dat de leraar vertelt hoe de leerling de dingen moet begrijpen. Het gaat erom, dat de leraar de leerling het zelfvertrouwen inboezemt, dat hij zelf alles kan leren wat hij echt wil leren.

Ik vertaal dat naar mijn zoektocht naar de emancipatie van de leraar.

Anderen vertellen hoe het moet, dat is afstomping. Ook anderen vertellen hoe zij zich geëmancipeerd moeten opstellen, en hoe dat er dan uit ziet, geëmancipeerd gedrag, of professioneel gedrag, dat is in feite afstomping en kleinering van die ander. Je zegt daarmee in feite: je kan het niet zelf, luister naar mij.

Het gaat om iets anders. Je wil geen leraren die gedwee voldoen aan competenties die door anderen zijn geformuleerd, of die zich 'emanciperen' of professionaliseren op de manier die een of andere projectgroep heeft uitgedokterd. Je wil leraren die zelf iets willen, vanuit de urgentie een goede leraar te willen zijn, en die zelf, met elkaar, op zoek gaan naar hoe dat eruit moet zien en wat daar voor nodig is.

Het gaat erom, leraren ervan te doordringen dat zij in zichzelf de kracht dragen waarmee ze kunnen ontdekken hoe zij zelf zich de dingen denken te moeten eigen maken en vorm geven.

Dat is emancipatie.

donderdag 11 december 2014

Emancipatie van de leraar

René Magritte - De schoolmeester
Vanaf het begin dat ik in het basisonderwijs kwam werken, is het me opgevallen dat veel leraren een heel ander beeld hebben van wat dat is, leraar zijn, dan ik. En doordat het anders was dan het mijne, werd ik me er pas bewust van dát ik er een bepaald beeld bij had.

Voor mij is onderwijs geven aan jonge kinderen een gewichtige opdracht die een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Die verantwoordelijkheid te mogen dragen, bekleedt de leraar met een zekere waardigheid. Het onderwijzen van kinderen is niet iets dat je zomaar aan om het even wie toevertrouwt. Dat mensen hun kinderen aan mij toevertrouwen om hen te onderwijzen, doet een appel op mijn deugdzaamheid en mijn beroepseer. Het belast mij met de morele opdracht voortdurend bij mezelf en anderen te rade te gaan, of wat ik doe het juiste is, of ik de juiste dingen aanbied op de juiste manier, met het juiste doel voor ogen.

Ik formuleer het misschien wat hoogdravend, maar zo zie ik het wel. En zo ziet de samenleving het niet, en dat heeft invloed op hoe leraren zichzelf zien. Ik geloof vast, dat veel leraren die dit lezen het maar gênant vinden om zo hoog van de toren te blazen over het leraarschap.

Dat gaat me aan het hart. Niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats omdat leraren zichzelf daarmee te kort doen, maar omdat ik geloof dat ze daardoor minder goede leraren zijn dan ze zouden kunnen zijn.

Als je denkt dat je een of ander aardig maar pretentieloos baantje hebt, en jezelf als brave (of licht opstandige, maar toch) uitvoerder van door anderen bedacht beleid ziet, dan doe je je werk op een andere manier. Als je meent dat het je opdracht is de lessen uit de methode op tijd af te werken, het sinterklaasfeest of de sportdag te organiseren, en je administratie op orde te houden voor als de inspectie komt, dan doe je je werk op een andere manier. Dan sta je anders voor de klas.

Ik geloof dat het onderwijs in onvergelijkelijke mate veel beter zou zijn, als het gegeven werd door leraren die zich ten diepste bewust waren van hun waardigheid en hun verantwoordelijkheid. Als leraren zich geroepen zouden voelen om zelf na te denken waartoe ze hun kinderen wilden onderwijzen en wat daarvoor nodig is, en hoe het zou moeten gebeuren. Dus heb ik steeds gedacht: waar het in de eerste plaats om gaat, is de emancipatie van de leraar.  Het zijn slaven, en ze weten het niet. Iemand moet ze wakker schudden.

En daar zit meteen de moeilijkheid. Zodra je begint te spreken over emancipatie, lijk je jezelf in een superieure positie te plaatsen boven degenen die jij meent te moeten emanciperen. Waar haalt ze die arrogantie vandaan? Er is iets buitengewoon neerbuigends in het streven naar de emancipatie van anderen. Precies op het moment dat jij je opwerpt als emancipator van een ondergeschikte groep, ben jij precies degene die hen definieert als ondergeschikten. En dan kun je twee reacties verwachten: of ze lopen dankbaar achter je aan en maken zich aan jou ondergeschikt, of ze keren zich tegen jou, alsof jij degene was die hen vernederde. Maar wat je wil - dat ze zich bewust worden van hun waardigheid en zich van hun afwachtende houding ontdoen – dat bereik je er niet mee. Dus hoe moet dat, met die emancipatie van de leraar?

Als leraar ten aanzien van je leerlingen zit je met dezelfde paradox. Moet jij degene zijn die het weet, en die aan de onwetende leerlingen zijn kennis overdraagt? Is onderwijs: het vullen van lege vaten? Maar hoe draag jij er als leraar dan toe bij dat die door jou gevulde holle vaten tot volwaardige, kritisch denkende, onafhankelijke geesten worden? En hoezo heb jij de wijsheid in pacht? Je leerlingen zijn eerder als bijen, die van de nectar uit de bloemen waarlangs je hen leidt, hun eigen honing maken. Je opdracht is niet, hen te vertellen wat ze moeten denken - dat weet jij immers ook niet - maar hen te leren, en aan hen voor te leven, hoe ze hun eigen oordeel kunnen vormen. 

Misschien kun je een vonk doen overspringen, maar waar het op aankomt is dat ze zelf hun eigen vuur gaande kunnen houden.

Maar eerst die vonk zien te slaan die de leraren zelf doet ontvlammen...

donderdag 4 december 2014

Makered in groep 4

Al een poos volg ik @arjanvandermeij en @__pi op twitter. Zij zijn de pioniers van #makered in Nederland. Hun enthousiasme is zo aanstekelijk en ik word steeds zo blij van hun avonturen op de middelbare school waar ze met leerlingen van alles maken! Ze gebruiken daarbij allerlei technische snufjes zoals little bits, makey makey, arduino, raspberry pi, lasercutters, 3D printers en wat al niet, en hoe leuk ik het ook allemaal vind, toch lijkt het me allemaal steeds ver buiten mijn bereik. Ik heb die spullen niet, en ik ben ook een beetje bang dat ik er niet veel van zou snappen als ik ze wel had.

Maar langzaam maar zeker raak ik er steeds meer van overtuigd dat het niet om de technische middelen gaat, maar om de gedachte erachter. Het besef, dat het gewoon heerlijk is om dingen te maken, ook als je nog niet weet wat het moet worden, en om gaandeweg uit te vinden hoe je de hindernissen die je in het construeren tegenkomt kunt nemen. Dat je de kinderen daartoe de ruimte kunt geven, maar ook jezelf: jij hoeft als leraar ook niet van te voren te weten hoe alles werkt, hoe het moet, wat het moet worden en hoe het eruit moet komen te zien.

Vroeger dacht ik dat knutselen op de basisschool was: een werkje kiezen, materiaal klaarleggen, duidelijk instructie geven en dan de kinderen zover zien te krijgen dat ze jouw plan naar behoren uitvoeren. Ouders en collega's moesten - zo dacht ik - goed kunnen zien wat mijn bedoeling was geweest, en dat ik het goed had uitgelegd, aan het feit dat al die werkjes er aan het einde nagenoeg hetzelfde uitzagen. Dat idee van knutselen stond me tegen, maar ik had het me nooit eerder zo bewust gemaakt.

Sinds ik het gezichtspunt heb omarmd, dat het erom gaat dat kinderen zich vrij voelen om te experimenteren en materiaal te ontdekken en plezier te beleven aan iets maken, en dat het, zowel voor mij als voor hen, bijzaak is hoe het er tenslotte uit komt te zien, is het heerlijk om vrijdagmiddag naar het atelier te gaan.

Wat doe ik? Ik vraag de kinderen om 'schoon' afval mee te nemen - flessen, doppen, deksels, dozen, bakjes, alles waarvan ze denken: daar ga ik wat mee maken, en dan nemen we dat 's middags na de lunch mee naar het atelier. Ik zorg voor lijm, scharen, touw, elastiek, tape - en ze gaan aan de slag. Ik denk mee waar ik daartoe word uitgenodigd, en neem soms iemand mee om te laten zien hoe anderen een vergelijkbaar probleem oplossen.

Zo zag ik een keer een jongen ingespannen proberen om plastic doppen op satéprikkers te plakken met papierlijm. Dat wilde niet lukken. Anderen hadden een handboor ontdekt en samen met mij gaatjes in de doppen weten te boren, waar de prikkers doorheen konden. Ik liet het hem zien en al gauw stond hij klaar met zijn doppen om ook de boor te gebruiken.

Aan het eind nemen de kinderen de merkwaardige constructies weer mee naar de klas, waar ze aan elkaar laten zien wat ze hebben gemaakt, en er het verhaal bij vertellen. Als vanzelf praten ze over hun bouwsels als uitvinders over hun uitvindingen.

Een keer hebben we voertuigen gemaakt. Ik vraag: Er zitten geen wielen onder?
Antwoord: Nee, er komt slijm uit de bodem, daar glijdt ie op!

Na de presentaties vraag ik: Is er nog iemand ergens tegenaan gelopen waarvan hij zich afvraagt, hoe je dat zo kunnen oplossen? En is nog iemand die zegt, dat zouden we moeten hebben in het atelier, wat er nu nog niet is?

Als de uitvindsels mee naar huis gaan, vermoed ik dat collega's en ouders er niet aan af zullen kunnen zien, wat onze bezigheden in het atelier nu helemaal hebben opgeleverd. Maar de kinderen en ik weten het, en dat is ons genoeg. Met een beetje geluk vertellen ze thuis het verhaal erbij, waardoor hun werk ook daar weer tot leven komt.


Lekker klooien met gereedschap

Twitterend over mijn avonturen met groep 4 in het uitvinderslab, kwam ik in contact met . Net als   en  heeft ze een aanstekelijk enthousiasme als het gaat om dingen maken en ontdekken en uitvinden met kinderen. Groot voordeel: Astrid bleek in de buurt te wonen! Dus Astrid Poot kwam langs.

Aan de telefoon hadden we zitten brainstormen en waren we op het idee gekomen om de kinderen allerlei gereedschappen te laten uitproberen: een zaag, een hamer, een schroevendraaier, maar ook een lijmpistool en een soldeerbout.

Vooraf hadden we bedacht dat we een circuit zouden maken, zodat alle kinderen alle gereedschappen zouden kunnen uitproberen. In de praktijk merkten we al snel, dat de kinderen een of ander uitvindsel gingen maken van de plastic bakjes, flessen, doppen, deksels, boomstammen en plankjes die ze hadden meegebracht, en dat ze helemaal geen behoefte hadden om door te schuiven naar het volgende onderdeel. Al doende kwamen ze constructievragen tegen, waarbij nu eens het lijmpistool, dan weer de zaag en dan weer de hamer van pas kwam. Loslaten dus.


En waar wij, grote mensen, hadden verwacht dat iedereen in elk geval zou willen solderen, omdat dat in onze ogen toch wel het allerspannendste was, bleek dat voor de kinderen helemaal niet de grootste attractie.

De meeste verwondering zag ik bij het lijmpistool - dat die koude plastic-achtige staafjes aan de andere kant er als vloeibare en gloeiend hete (!) lijm uitkwam. Dat als je bijvoorbeeld een dop ergens op wilde lijmen, dat je dan de hitte van de lijm door de dop heen voelde aan je vingers! En dat als je teveel lijm ergens opdeed en te lang wachtte met er iets tegenaan drukken, dat de lijm dan weer koud en hard en plastic-achtig werd, en niet meer plakte. En die draadjes die de lijm vormde! Dat leek wel spinrag!

Het is steeds de kunst om te blijven zien wat er ter plaatse en in het moment gebeurt, en je niet te laten verblinden door je vooropgezette ideeën. Dat is het mooie van onderwijs vormgeven as we go along. Het ontstaat onder je ogen, onder je handen - die van jou en die van de kinderen.

Dus mensen die me nu ineens via twitter bestoken met allerhande leskisten en techniekmethodes - they are missing the point. De kracht zit 'm er precies in, dat we ter plekke samen op avontuur zijn.

Dankjewel Astrid! Het was ons een groot genoegen!